13
soon aangewend worden, daar dit hem onverschillig maakt, en
dus de kracht van zijn wil verlamt.
Wat de bedreiging betreft, deze wordt voor het vervolg krach
teloos, wanneer bij het herhalen der begane fout de straf uitblijft.
Nimmer mag daarom gedreigd worden, wanneer het te voorzien
is, dat men bij recidive de bedreiging niet kan ten uitvoer brengen.
Ook moet men indachtig zijn, dat nimmer met een bepaalde straf
mag worden gedreigd. Behalve dat het vaststellen van bepaaldn
straffen op bepaalde feiten verboden is, zou men blijk geven de be
weegreden der begane fout niet in acht te nemen, daar deze
fout immers later altijd zal verschillen met die waarvoor thans de
bedreiging noodig is. Daarom is ook het dreigen met een soort
van straf, b.v. politiekamer, provoost, enz. verkeerd. Ook de
bedreiging moet maar zelden voorkomen; zij moet in weinig*
woorden worden samengevat; ernst en strengheid moeten daarin
den boventoon voeren.
Onthouding van belooning kan natuurlijk alleen geschieden
wanneer de man reeds vooraf beloond is geworden. Hier moeten
we dadelijk zeggen, ook omdat ons dit voor het volgende betoog
moet dienen, dat wij veel te weinig beloonen. Reeds bij het
denk- en gevoelvermogen wezen we erop van hoeveel waarde-
het voor de opvoeding dier vermogens is, dat men zijne tevreden
heid betuigt, telkens wanneer hier aanleiding toe bestaat; zoo
is het eveneens bij de opvoeding van den wil. Men geloove het
vrij, dat het voor een flink soldaat eene belooning is, wanneer
men, liefst zóó dat anderen het kunnen hooren, zijn flinkheid
prijst. Bij de opvoeding van zijn wil zal daarom voor hem het
uitblijven van onzen lof eene bestraffing zijn.
Yoor den ordelievende is het eene belooning, dat zijn orde houden
in het geheel niet, of minder wordt gecontroleerd dan bij.anderen.
Bemerkt hij, dat weer- of meer controle plaats heeft, dan is dit
voor hem eene bestraffing.
Voor hem, die bij eenige kleine oefening steeds toonde goed
op de hoogte te zijn, is het daarvan vrijstellen eene belooning.
Als bestraffing beschouwt hij het wanneer hij, blijk gevende
achteruit te zijn gegaan in kennis, die oefening weer moet volgen.
De man, die getoond heeft goed op zijn tijd te kunnen passen
en waarvan men weet, dat hij gaarne vrij is in het kiezen van