16 Daar straf wordt opgelegd, omdat er gebrek aan wil bestaat, dient de aard en de uitgebreidheid hiervan te worden opgespooi d. Speelschheid, achteloosheid, nalatigheid, ongehoorzaamheid, moedwil, opzet, enz. het zijn allen kleinere en grootere gebreken van den wil, die maken, dat bij een en dezelfde persoon en onder overigens gelijke omstandigheden, de straf zwaarder moet zijn naar gelang het gebrek grooter is. Wij behoeven hier niet te herhalen, wat al meer is gezegd, dat onze straffen in het R. v. K. niet deugen. Zij zijn, evenals al onze militaire wetten uit een tijd, dat zedelijke vorming vooi den soldaat niet noodig werd geacht. Maar de toepassing dier straffen berust bij ons, en diezelfde wetten laten daarin nog veel vrij- heid. Hiervan moeten we gebruik maken. Zoo behoeven we, tenzij zich hiertegen andere omstandigheden verzetten, geene straf op te leggen, die niet in verband staat met de begane overtreding. Een gezonde opvatting van tucht eischt, dat de straf de reactie vormt van de actie der overtreding. Zoo moet wanorde (uit gebrek aan wil) gestraft worden met orde brengen; luiheid met werkgeven, verzet met dwang, enz. Wij zijn het op dit punt dan ook niet eens met „een troepenofficier", waar hij zich over de Alg. Order 1887 Ho. 69 ergert (I. M. T. 1899 No. 7 blz. 554). Traagheid en achte loosheid bij de oefening te straffen met herhaling dier oefening, is zuiver opvoedkundig. Vooropgesteld, dat traagheid en achteloos heid wellicht niet voor kunnen komen, wanneer de oefening wordt geleid en onderwezen in den geest, zooals wij bij de behandeling van het denkvermogen aangaven, en dus daardoor de stiafkon zijn voorkomen, achten wij het straffen van deze gebreken van den wil goed. Spencer zegt over de straf als natuurlijk gevolg- der overtreding sprekende: „hij (de overtreder) ondergaat alsdan niet alleen een sterk gevoeld gevolg, maar (hij) krijgt tevens ken- "nis van het causaal verband tusschen straf en overtreder Als onze meening geven we te kennen, dat alle fouten, die daar vooi maar eenigszins vatbaar zijn, gestraft moeten worden met dat gene wat geschonden is, altijd voorzooverre de voorschriften zich daartegen niet verzetten. Zoo zou onzindelijkheid van het geweei uit onnadenkendheid gestraft moeten worden met het schoon maken in vrijen tijd; uit luiheid voortspruitende, het schoon maken van het geweer benevens nog extra schoonmaken van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 28