andere geweren in "vrijen tijduit onwil, de delinquent zoolang
opsluiten met zijn geweer tot dit schoon is, enz. Wij geven deze
voorbeelden niet om als werkelijke straffen te dienen, maar om on
ze bedoeling duidelijk te maken. Dit straffen is niet alleen zuiver
opvoedkundig, maar ook geheel in het belang van den dienst.
Een man, die bij de eene of andere oefening mankeert, beeft
het belang van den dienst- geschaad; om deze schade te vergoe
den, moet hij die oefening inhalen. Daar verder het belang van
den dienst door herhaling nog meer geschaad wordt, moet eene
repressie bewerken, dat deze herhaling niet voorkomt, waarom
niet alleen met één extra- oefening kan worden volstaan, maar
twee of meer extra-oefeningen moeten worden opgelegd. Wat is
het geval bij de tegenwoordige wijze van doen? De man mankeert
eenige dagen bij den dienst, en in stede van hem alleen de schade
te laten dragen, gaat men deze nog verhalen op den dienst door
den man te straffen met eenige dagen provoost, waardoor hij
andermaal aan dien dienst onttrokken wordt. Als een vader
zijn zoon, omdat diens horloge door b.v. achteloosheid stuk raakt,
een pak slaag toedient, en daarna voor dien zoon weer een
nieuw horloge koopt, handelt die vader even onverstandig als wij
dikwijls als strafoplegger handelen. Behalve dat wel de vader
maar niet de zoon de schade lijdt, begrijpt de zoon het causaal
verband niet tusschen het breken van zijn horloge en dat pak
slaag, omdat tusschen deze twee met den besten wil geen cau
saliteit te bespeuren valt. Het gevolg van dit laatste is, dat de
zoon zich al spoedig door zijn vader onbillijk bejegend waant.
Alsdan zal wrok tegen dien vader wortel schieten, of in ieder
geval de sympathie van den zoon voor zijn vader er onder lijden.
De straf heeft dan ten gevolge: le. dat de vader (de strafoplegger
of de dienst) de schade, door den zoon (man) veroorzaakt, vergoedt,
en 2e. dat wrok of vermindering van sympathie van den zoon
(man) jegens zijn vader (strafoplegger) ontstaat. En dit laatste
telle men niet licht. Wij, die den eerbied en het vertrouwen van
den mindere jegens den meerdere zoo hoog moeten houden, wij
mogen wel eens bedenken van hoeveel gewicht het is, dat wij
juistd.w.z. opvoedkundig straffen. Wij zijn tegenover den
soldaat geen rechters, die alleen er voor zijn om hem in zijne
overtredingen te beoordeelen, maar wij zijn zijne leiderszijn ge-
Dl. II, 1901 2