807
acht op enkele onjuistheden in diens betoog te wijzen, vat ik
dan ook nog eenmaal de pen op. Ik zal echter trachten kort
te zijn.
Waar door mij werd vooropgesteld, dat bij gelijke toepassing
der tactische hoofdregels, de detailuitvoering daarvan in den
strijd tegen de inlandsche volken van onzen Archipel telken
male zal moeten gewijzigd worden, werd door majoor de Lannoy
in diens laatste schrijven, naar ik vermeen, eigenlijk hetzelfde
betoogd.
Op de blz. 206 t/m 209 toch worden als bewijzen voor de
stelling, dat cavalerie, waar ook en tegen welken vijand ook,
volgens dezelfde regels te werk heeft te gaan, slechts motieven
aangevoerd, die eenig en alleen tot de hoofdregels gerekend
moeten worden te behooren.
Tot en met de zinsneden
„Onverschillig het karakter en de wijze van oorlogvoeren van
„den inlandschen vijand zendt de verkennende cavalerie voor de
„verkenning van nabij kleinere afdeelingen, patrouilles, in ver
schillende richtingen voorwaarts, ten einde de vereischte ge-
„gevens omtrent vijand en terrein te verkrijgen.
„En wat voor de cavalerie tegen dien vijand voor de richting
„naar voren geldt, geldt ook, hetzij gesloten, hetzij verspreid,
„voor die naar de flanken en voor die in den rug" komen de
beschouwingen dus volkomen overeen met de mijne.
In het daaropvolgende waagt majoor de Lannoy echter den
grooten. sprong om bovenbedoeld beginsel voor de toepassing der
hoofdregels zoo maar in eens ook over te brengen op de „wijze
van verkennen", de „wijze van optreden."
Blijkbaar voelt schrijver, dat hier onze wegen uiteen gaan loo-
pen en duidelijk komt dit uit in de zinsneden:
„Uit het bovenstaande moet nu niet worden afgeleid, dat
„tegenover eiken inlandschen vijand even onversaagd kan wor-
„den opgerukt; het tegendeel is waar, maar dit doet niets aan
„de ivijze van optreden af.
„Begrijpelijk toch is het, dat de verkennende cavalerie stouter
„voorwaarts kan rukken tegen een vijand slechts met voorlaad-
„geweren en blanke wapens uitgerust, dan tegen een inlandschen