327 genomen is, blijft het onbewezen, dat aan zoo'n opleidingsschool $een behoefte wordt gevoeld." De bewijzen voor het niet voelen van die hehoefte in het regeeringsmotief aangevoerd kunnen m. i. geen aanspraak op deugdelijkheid maken. Het is waar, de wegen, die na de opheffing van de militaire school, tot het bereiken van den officiersrang aan de Indische Europeesche ingezetenen zijn opengelaten, schijnen niet zeer in den smaak van de ouders te vallen. Dat men in boven, bedoelde overweging het echter doet voorkomen, alsof de oor zaak moet worden gezocht in het weinig „levendig verlangen tot „deelneming aan die examens, ten einde zich op onkostbare wijze „op vrij jeugdigen leeftijd een middel tot eigen levensonderhoud „te verwerven", doet mij vragen of iemand ernstig meent, dat .jongelieden nog in de kinderjaren verkeerende zich zullen afvragen hoe zij op de minst kostbare wijze op vrij jeugdigen leeftijd zich een middel tot eigen levensonderhoud kunnen verwerven. Ik vermeen dat enkele vroegrijpe kinderen uitgezonderd -de meeste wel nooit over zulk een vraag hebben nagedachten daaromtrent wel vrij onverschillig zullen zijn. Neen, wij moeten de verlangens van kinderen hier niet op den voorgrond plaatsen. De ouders (1) zullen het zijn, die daarbij belang hebben, en waar de voordeelen uit financieel oogpunt aan de opleiding tot officier verbonden zoo groot zijn en men dan ook als logisch ,-gevolg daarvan in het anti-militaire Nederland een stormloop naar de examens voor Alkmaar kan waarnemen, moet het wel .tot nadenken stemmen als hier te lande juist het tegenover gestelde plaats vindt en toch vermeen ik, dat de Europeaan in Indië en vooral de Indo-Europeaan aanmerkelijk minder anti- militair is dan de bewoner van Nederland. Raadpleegt men de hiervolgende cijfers, (1) Niet alleen de Indo's, doch, en nog wel voor het grootste deel misschien, de zich aiit Nederland hier gevestigd hebbende ouders.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 343