352 het denkbeeld van vestiging aan de Tjenrana of op eenig ander punt van de kust. Na de uitlevering der rijkssieraden kon Aroe Palakka door de kiesheeren worden verkozen en door het Gouvernement wor den bevestigd, waarna in het begin van Maart de troepen Boni's kust konden verlaten. Welke scboone resultaten de generaal van Swieten in eene kleine spanne tijds wist te bereiken, leert ons de geschiedenis. De verrichtingen van af 19 November, den datum waarop de colonne Staring van Boelekomba vertrok, tot den 16en December, aankomst van den generaal te Pampanoea, kan men onderscheiden in de volgende operatiën. Eerstens de tocht van Staring dooi de Zuidelijke districten naar Sindjaïtweedens de tuchtiging van Sindjaï, Balang-Nipa en Mangara-Bombangvoorts het aantasten van het brandpunt van het verzet, gevolgd eindelijk door de toch ten naar Pasempa en Pampanoea. De vloot had medewerking- verleend, waar het karakter van het object dit mogelijk maakte, en niet zooals bij de expeditie in '59 het geval was om, vrijwel ongemotiveerd, het leger het werk uit de hand te nemen. Men denke hierbij aan de versterkingen der Boniërs aan de Tjenrana- mondingen. In even vier weken tijds was op alle eenigszins belangrijke bevolkingscentra de kracht onzer wapenen zoo niet overal gevoeld dan toch vertoond. De krachtige slagen in den aanvang der ex peditie snel op elkaar gevolgd, hadden tot resultaat dat den Boniërs de lust tot verzet ontviel, zoodat al spoedig na dit op treden het vertoon der troepen voldoende was om tot onder werping te dwingen. In 1859 was na twee maanden verblijf aan de kust niets be reikt dan de tuchtiging der hoofdplaats en voor de onzen veel ellende. Gaarne geven we toe, dat de omstandigheden niet de zelfde waren als een jaar later, maar we houden ons ervan over tuigd, dat de krachtèlooze leiding, vooral of liever in hoofdzaak, tijdens generaal Steinmetz, oorzaak was van het geringe succes door de onzen toen behaald. Hiermede meenen wij de aandacht gevestigd te hebben op al wat zulks in de beide Bonische expeditiën verdient. Deed de meening, dat ons leger waarschijnlijk in de naaste toekomst ge-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 368