- 855
Het „beter laat dan nooit" was echter ook hier van toepas
sing en in verband met de toegestane gelden kon nu aan iedere
compagnie 85.— als tegemoetkoming voor de kosten der ver
voermiddelen worden verstrekt; kon aan de achterblijvende
vrouwen en kinderen worden medegedeeld, dat zij gedurende
de afwezigheid van hunne mannen zouden worden gevoed over
eenkomstig tarief 20; werd ter verbetering dér menages te goed
gedaan voor ieder Europeaan f 0.10 en voor iederen inlander
f 0.07 per dag en kregen de officieren 6.-—, de onderluitenants
f 5.— daggeld ten hoogste gedurende vier dagen.
Zoo kon dan op gepaste wijze voor den troep worden gezorgd.
Toch geschiedde dit onzes inziens niet, zooals wij het gewenscht
hadden. Zoo werd b. v. voorgeschreven, dat op de bivakplaatsen
geen afdaken zouden worden gemaakt, doch dat volstaan kon
worden met het maken van schuiltenten met behulp der spreien,
waartoe de noodige bamboe plaatselijk kon worden aangekocht.
De troep heeft daardoor kans geloopen groote ellende te moeten
lijden (b. v. indien het had geregend).
Het zal wel steeds een vraag blijven, waarom geen afdaken
mochten worden gemaakt. Het materiaal daarvoor is zeer goed
koop, een atap van palmblad kost f 0.02, een bamboe f 0.03 h
f 0.05 per stuk. Had men een drie of viertal dagen te voren ge
waarschuwd, dan zouden op de bivakplaatsen voldoende atappen
beschikbaar zijn "geweest tot het onder dak brengen van den
geheelen troep. Aangezien een atap lang is 1,5 M. en men
voor een dak van 1.5 M. breedte 12 stuks noodig heeft, zou
het onderdak brengen van drie man 12 X f 0-03 f 0.06 (aan
bamboe) f 0.30 gekost hebben, dus per man f 0.10. Yooreene
compagnie, berekend a 100 man, zou dit dus eene uitgave van
f 10 zijn geweest. Die afdaken hadden ongeveer den onder-
staanden vorm kunnen hebben; aan
den boven voorkant 2 ataps voor
het inslaan van den regen, bodem
belegd met alang-alang.
Afdaken voor de paarden moeten
hooger zijn en zouden dus meer
kosten, doch te Tandjong-Oost wa
ren deze voor een groot gedeelte reeds aanwezig.
Dl. II, 1901.
24