- 399 Een kritiek te leveren op een werk als dat van den lieer de Lannoyr is niet zoo heel gemakkelijk, de kriticus moet daarbij uitgaan van een goede basis, en daarna aantoonen, dat zijne tactische beschouwingen be ter en juister zijn dan die van het aangevallen werk. In beiden schiet schrijver m. i. te kort. Imponeerend is de aanhef der kritiek zeker niet, n. 1. dat schrijver reeds als zeer jong officier zich niet kon vereenigen met de denkbeelden van een ritmeester, die toen een der weinige officieren was met oorlogs ervaring. Deze uitlating is dan ook op zich zelve onbeduidend, het lijkt meer een aanloopje voor een sprong, die volgen moet. Geheel onjuist is echter de bewering, dat schrijver in 1898 denzelfden vijand aanschouwde, dien de ritmeester de Lannoy had gezien. De gedemoraliseerde vijand, die in 1898 en later tegen ons optrad of,, beter gezegd, waartegen wij toen aanvallend ageerden, valt in het geheel niet te vergelijken met den vijand van het jaar 1896, die onze posten ingesloten hield en welke posten zooals Biloel, Tjot Rang, Senelop, enz. alleen ten koste van vele dooden en gewonden konden worden opgeheven d.w.z. de bezetting daaruit verlost, na vernietiging van alle kazerneering en vivres, waarna het terugtrekken binnen de linie steeds onder de grootste moeielijkheden geschiedde, de troepen werden geregeld „thuisgebracht" Van deze foutieve basis uitgaande, heeft de kriticus natuurlijk meer dere fouten begaan en geven zijn tactische beschouwingen, die hij wilde stellen tegenover die van den ritmeester Jhr. de Lannoy, geheel het idee van een optreden van cavalerie tegenover een gedemoraliseerden inland- schen vijand, beschouwingen welke zeker feil gaan tegenover een vijand, die maar eenigen tegenstand biedt. Gaarne geef ik den heer Boon gelijk, waar hij tegenover een dergelij- ken vijand optreedt op de wijze zooals hij dit in zijn kritiek aangeeft, maar om zijn systeem te willen verheffen tot een passe-partout is bepaald verkeerd te achten. Bij wijze van inleiding krijgt eerst de infanterie even een Seitenhieb n 1. dat klewangvrees in de vaandels stond geschreven. Schrijver schijnt met de krijgsgeschiedenis van dien tijd (voor 1896) minder goed bekend te zijn. Werden door een verkeerde politiek onze bataljons toenmaals binnen de geconcentreerde linie opgesloten, onze troepen waren daar zeker in het geheel niet mee ingenomen en hebben niet alleen herhaalde malen, wanneer buiten de linie werd uitgerukt, getoond dat geen klewangvrees hen bezielde, maar ook het élan, waarmee onze troepen uitrukten, tom niet meer vastgehouden werd aan die geconcentreerde linie, zou schrij ver overtuigd hebben, dat deze beschuldiging geheel ten onrechte is uit gebracht. Ons Indisch leger staat daar te hoog voor.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 415