30
kennen willen geven, dat wij hen door de gewone militaire op
voeding niet kunnen verbeteren zonder nadeel te doen aan de
belangen, die we moeten dienen, en waarvoor ook onze opvoed
kunde moet aangewend worden. Hunne verbetering zou m.a.w.
te veel tijd behoeven. Het beste zoude zijn deze lieden uit het
Leger te verwijderen, opdat ze niet door hun voorbeeld gevaar
opleveren voor anderen. Deze radicale maatregel kan echter,
door hen, die gaarne het militaire juk afwerpen, beschouwd wor
den als doel, en zoodoende een premie op slecht gedrag vormen.
Daarom moeten we hen nog in het Leger dulden. Afzondering
is echter noodig, waarom een strafdetachement moet blijven be
staan. We zijn op 't oogenblik niet voldoende op de hoogte om
met eenig recht de opvoedkundige waarde van het tegenwoordige
detachement te beoordeelen, en eene volledige behandeling van
dit onderwerp ligt buiten de grenzen van dit opstel. Wat we zoo
nu en dan hoorden, doet ons echter vermoeden, dat de verbetering
van de hierbedoelden ook daar al weer hoofdzakelijk wordt gezocht
in eene strengere krijgstuchtiging; dat meerdere en strengere straf
fen eigenlijk het onderscheid uitmaken tusschen eene plaatsing bij
dat detachement en bij eene gewone compagnie. Als dat zóó is,
moeten we verklaren, dat dit geen verbeteren, maar alleen onder
drukken van slechtheid is, welk onderdrukken oorzaak kan zijn tot
schromelijke gevolgen voor het individu, en waarvoor wij officieren
te hoog staan om er ons toeteleenen. Dat de straf bij eene der
gelijke inrichting meer moet worden toegepast om het wilvermo-
gen te dwingen, is duidelijk, maar in dezelfde reden moet deze
toepassing gepaard gaan met nog serieuser opvoeding van het denk
en gevoelvermogen. In de Militaire Spectator (April 1900) komt
een artikel voor van de hand van Mr. van Wesenhagen over het
Depót van Discipline te Vlissingen, waarmede wij het in hoofd
zaak eens zijn. Ook deze schrijver verwacht van de dikwijls vrij
barbaarsche en onmenschkundige straffen alleen geen verbetering,
maar acht voor de toepassing van strenge krijgs tucht met zorg
gekozen officieren en kader het meest noodig. Juist, dit vooral,
officieren die weten wat opvoedkunde voor 's menschen vorming
beteekent, en kader, dat in handel en wandel tot voorbeeld kan
strekken en zich niet beschouwt als politie-agent of bespieder.
Het is wel wat gewoonte geworden om alle verbeteringen, waar-