456
Door het bovenstaande zal men een idee hebben gekregen van
de hoeveelheid werk, die zich langzamerhand voor de Indische
bereden artillerie heeft opgestapeld.
Bij het thans gevolgde stelsel, waarbij luitenants noch kapi
teins zelden langer dan twee jaren bij eene batterij blijven, zal
dit alles niet kunnen worden verwerkt en zullen wij steeds ach
ter moeten blijven.
Ik hoop, dat men mij niet verkeerd zal begrijpen en in het
bovenstaande geen verwijt zal zien aan de Indische artillerie
officieren.
Voor verouderd materieel kan men alleen de regeering ver
antwoordelijk stellen en wat de mindere geoefendheid betreft;
daaraan is alleen schuld het stelsel, dat tot nu toe gevolgd is
moeten worden. Juist door het zoo dikwijls veranderen van
werkkring moet er bij de artillerie, waar reeds de grootste
helft der l8te luitenants posten buiten den troep bekleed, hard
gewerkt worden om telkens weer op de hoogte te komen van
den nieuwen tak van dienst. Een noodzakelijk gevolg is echter,
dat het geheel weinig kan vooruitgaan. Nu men echter aan
ons veldleger den eisch stelt zich met eenen buitenlandschen
vijand te kunnen meten en daarvoor ook aan de bereden artil
lerie nieuw materieel wil geven, zal men bij dit wapen eene
regeling moeten treffen, waarbij, zonder eene geheele scheiding
waarvoor het officierskorps te klein is tot stand te bren
gen, toch bij de batterijen die luitenants blijven dienen, die
daarvoor het meeste bleken geschikt te zijn. Dan zal men later
over kapiteins kunnen beschikken, die geheel op de hoogte zijn,
waardoor deze, indien ze lang genoeg dezelfde batterij comman-
deeren, de geoefendheid daarvan tot de gewenschte hoogte kun
nen opvoeren, om met kans van slagen tegen eene buitenland-
sche artillerie op te treden.
Doet men dit niet, dan zal misschien te laat blijken, dat alle
kosten voor niet zijn geweest, daar de commandanten buiten
hun schuld niet hebben geleerd hoe van hun prachtig materieel
het meeste nut te trekken.
b. Veldhouicitsers.
In de Java-Bode heeft kort geleden het bericht gestaan, dat