MILITAIRE RECHTSPRAAK.
Mijnheer de Eedacteur!
Meermalen heb ik de medewerkers aan rechtskundige tijdschrif
ten benijd, van wege het zeldzame voorrecht, dat alleen voor
hen weggelegd schijnt te zijn, namelijk in het bezit te komen
van afschriften der sententiën van ons Hoog Militair Gerechtshof.
Wanneer ik daartoe ooit een verzoek doe, wordt dit steeds ge
weigerd, omdat ik geen „belanghebbende" ben in den zin der wet.
Met het oog op de kennis onzer militaire rechtspraak is het wel
jammer, dat men in dit opzicht zoo terughoudend is; herhaal
delijk kwam mij de een of andere beslissing belangrijk genoeg
voor om haar in ruimer kring bekend te maken. Ik zal U daar
om maar den zakelijken inhoud van eenige eindbeslissingen mede-
deelen, die m.i. voor de kennis van het militair recht van
belang zijn.
Het eerste geval, waarvan ik melding wilde maken, had betrek
king op een reclamezaak. Een militair was wegens dronken
schap en brutaliteit tegenover een superieur, beide feiten gepleegd
in dienst, door zijn chef gestraft. Hij diende over deze straf
eene reclame in, die, na door den chef van den strafoplegger te
zijn afgewezen, bij den krijgsraad in behandeling kwam. Bij
het onderzoek, ter zake gehouden, bleek nu naar het oordeel van
den laatste, dat hij onschuldig was aan het eerste en schuldig
aan het tweede feit. De dronkenschap werd daarom uit de straf
reden geschrapt en in verband daarmede de straf tot op de helft
verminderd.
Met deze beslissing was het Hoog Militair Gerechtshof het in
hoofdzaak eens. Het was mede van oordeel, dat de reclamant
zich niet schuldig had gemaakt aan het eerste en wel aan het
tweede feit. In zooverre werd dus de dispositie van den krijgs
raad goedgekeurd, maar ten aanzien van de straf was het Hof
van eene andere opinie. Het overwoog en ik moet eerlijk er-