464 kennen, dat er voor die overweging wel reden bestond „dat de opgelegde straf voor het overblijvende feit volstrekt niet te zwaar was." In verband hiermede werd alleen de strafreden gewijzigd en de oorspronkelijke straf gehandhaafd. „Een doodgewoon zaakje" zult U wellicht zeggen, „is dat „nu alles?" Zoo doodgewoon is de zaak of liever de beslissing niet, mijnheer de Redacteur, zij is, wat meer zegt, ten eenenmale in strijd met de wet. Volgens het geldende reclamerecht heeft de militaire rechter enkel te onderzoeken of de reclamant al dan niet onschuldig of te zwaar gestraft is en in het bevestigende geval moet hij de straf of de strafreden wijzigen of haar van het strafregister schrappen in het ontkennende geval moet hij nagaan of de klacht dermate ongegrond is, dat zij aan verregaande oneerbiedigheid moet wor den toegeschreven, en deze oneerbiedigheid straffen. Maar ver der reikt zijne bevoegdheid dan ook niet. Het gaat hem bijv. niets aan of de opgelegde straf te licht, misschien zelfs veel te licht is. Nu heeft de strafoplegger in casu voor twee feiten gestraft en laat ons, om de gedachten te bepalen, maar aannemen voor het eerste feit a en voor het tweede feit b dagen straf gere kend. Maar nu komt het Hoog Militair Gerechtshof tusschen- beide, en zegt wel niet in woorden, maar toch in daden „Gij, strafoplegger! weet de discipline niet te handhaven. Gij „straft veel te licht. Voor dronkenschap en brutaliteit hebt „gij samen a+b dagen straf opgelegd, en daar het nu gebleken „is, dat de reclamant niet dronken is geweest, zouden wij feitelijk „de straf met a dagen moeten verminderen. Maar dan heeft hij, „naar ons oordeel bij eene behoorlijke krijgstucht veel te weinig „gekregen. Wij zullen dus de straf voor het tweede feit met a dagen verzwaren, dan komt hij er nog genadig af." Ziet U, mijnheer de Redacteurdaar komt nu dat dood gewoon zaakje op neerin strijd met de wet wordt eene opgelegde straf— zij het ook op indirecte wijze verzwaard. In het onderhavige geval werd zij meer dan verdubbeld. Zulk eene machtsover schrijding en eene inmenging in disciplinaire zaken waren tot dusverre van de zijde van het Hof iets ongehoords. Afgaande

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 482