467 "werd op grond van art. 157 R. L besloten den beklaagde de •pijnlijke formaliteit van het voorlezen der getuigenverhooren te besparen (1). Alvorens echter dit besluit genomen werd, werd den beklaagde met nadruk afgevraagd of hij op de letterlijke voorlezing dier stukken prijs stelde. Zoo neen, dan zou hem nog zakelijk worden medegedeeld, wat hij zelf en de getuigen voor officieren-commissarissen hadden verklaard, en wat hij tegen de verklaringen der getuigen had ingebracht, terwijl hem daarna gelegenheid zou worden gegeven, alsnog datgene aan té merken, wat hij in zijn belang noodig oordeelde. Gelijk te verwachten was, nam de beklaagde zulks gretig aan, en ik moet eerlijk zeg gen, mijnheer de Redacteur! dat de behandeling der zaak er slechts bij winnen kan. Men kan den beklaagde het gewicht en de beteekenis der getuigenverklaringen veel duidelijker aan het verstand brengen, dan door het voorlezen dier verhooren, die trouwens in den regel proefstukken zijn in het vermoorden - der Nederlandsche taal, en het alleszins begrijpelijk maken hoe Van Lennep indertijd heeft kunnen klagen: „Hoewel haar ieder schrijft, „Al naar de wind hem drijft, „Haar als een wassen neus, „Naar eigen gril en keus, .„Yervonfaait en verdraait, „Hetgeen haar niet verfraait" enz. 'Enfin, alles scheen in ordede wet liet eene zoodanige behan- deling der zaak toe en de beklaagde achtte zich in geen enkel opzicht in zijne rechten verkort. Maar men had buiten den waard gerekend, of lieverbuiten het Hoog Militair Gerechtshof. Dit achtte de behandeling der zaak onwettig en vernietigde het vonnis van den krijgsraad, omdat de woorden in art. 157 R.L. „het een of anderslechts beteekenenonbeduidende, weinig belang rijke stukken, als stamboekenstrafhoekenkrijg sivettenbladen, certi ficaten van beëediging des tolksverklaringen van onvermogenenz. enz. (1) Dit artikel luidt als -volgt: yin de zaken, welke in den krijgsraad worden behandeldzullen al de stukkenf van wederzijden ingeleverd, moeten worden gelezenten ware eenparig mogt worden begre pendat de woordelijke'lezing van het een of ander zonder nadeel konde worden nagelaten"

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 485