468 maar dat de getuigenverhooren steeds in hun geheel zullen moeten worden gelezen, op poene van nulliteit. „Dat zou je niet maklijk raaien, als je 't niet wistzegt ergens- de Schoolmeester in een zijner „Grafschriften", en ik geloof, mijnheer de Redacteur, dat U hem dat wel zult nazeggen, als U het voorgaande gelezen hebt. Het schijnt eene zeer moeie- lijke rechtsquaestie te zijn geweest, ten minste de advokaat van- beklaagde was het volmaakt met den krijgsraad eens. Ik zal mij dus niet wagen aan eenige critiek. Alleen wil ik nog opmerken, dat volgens de leer van het Hof al de vonnissen, die in de laatste 25 jaar gewezen zijn, nietig behooren te worden verklaard. Er is namelijk beslist, dat de- getuigenverhooren geheel moeten worden gelezen, en er is geen onderscheid gemaakt tusschen belangrijke en minder belangrijke vragen en antwoorden. Hu is het een vaste regel, dat de vier eerste vragen 1) nooit worden gelezen, maar in zakelijken, ver korten vorm worden medegedeeld. Maar bovendien blijkt uit de beslissing van het Hof, dat volgens de wet de krijgswettenbla- den, verklaringen van onvermogen, garnizoensorders ter verwij zing naar den krijgsraad enz. als stukken beschouwd moeten worden, die volgens art 157 R. L. gelezen moeten worden, „few ware eenparig mogt worden begrependat de lezing (van het een- of ander) zonder nadeel konde ivorden nagela'en." Maar het is eveneens een vaste regel, dat dit nooit eenparig wordt begre pen-," er wordt zelfs nooit over gestemd, de lezing blijft altijd achterwege. U begrijpt de consequentie van de gevallen beslissing, mijn heer de RedacteurHeel onze militaire strafgevangenis zit vol met onwettig veroordeelden en Gleveringa is onwettig gefusilleerd. In welken tijd van rechtszekerheid leven wij tegenwoordig! U kent wellicht de bekende plaat, waarop Tycho Brahé voor- l) Deze vragen luiden als volgt: I Wélke is uw naamvoornaam, ouderdomberoepgeboorte en woonplaats II Bestaat gij den beklaagde ook in eenige betrekking van bloed-of aanverwantschap, dan wel van dienstbaarheid III Hebt gij hem gekend vóór het plegen van het feit ivaarvoor hij thans terechtstaat? IV Zijt gij bereid de verklaringdie gij thans gaat afleggenlater met eede te bevestigen?'

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 486