478 De naaste aanleiding om tot herziening over te gaan, was het antwoord namens de Regeering ontvangen op een nader gedaan verzoek om eenige in 1899 aangebrachte wijzigingen in de sta tuten goed te keuren. Dat antwoord luidde n. „dat de officiersvereeniging als heb bende het karakter eener wederkeerige verzekering-maatschap- pij bedoeld in Artikel 286 van het Wetboek van Koophandel, niet viel onder de bepalingen betreffende rechtspersoonlijkheid." Wijzigingen in de statuten behoefden dus geen Regeerings- goedkeuring, maar het was wenschelijk het juiste karakter der vereeniging uitdrukkelijk in de statuten uit te spreken. Na deze toelichting gaan wij over tot het hiervoren bedoeld -overzicht. Nieuice statuten. ad Artikel I, tweede alinea. In verband met het hierboven medegedeelde, vereischt deze Alinea geene nadere toelichting. ad Artikel 2. Vergelijk Art. 11 en 20 van het bestaand reglement. Een leeftijdsgrens was daarbij niet gesteld. Slechts werd in 1896 bepaald, dat officieren, die na hun 30e levensjaar als lid Aoetraden, aan eene door het bestuur vast te stellen korting op -de uitkeering zouden worden onderworpen. Behalve de officieren-magazijnmeester wordt in den regel nie mand na zijn 30e jaar officier en het is niet in het belang der "vereeniging, dat officieren die dien leeftijd te boven zijn, nog toetreden tot het lidmaatschap. Nu moge voor het toelaten als lid van officieren-magazijnmees ter, die de gestelde leeftijdgrens zijn overschreden met het oog -op den aard der vereeniging, wel iets te zeggen zijn, het valt niet te ontkennen, dat de kameraadschap wel wat ver wordt gedreven door leden aan te nemen, die voor eene uitkeering van f 700 hoogstens f 200 zullen bijdragen. Het zou te ver voeren om de juistheid dezer getallen te be wijzen, doch het springt dadelijk in 't oog, dat de bijdragen dier leden, waarvan er in den laatsten tijd velen zich hebben aange-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 496