502
(onderafd. 90) en bij het commando der veld- en bergbatterijen (onderafd-
96) een kapitein in plaats van een eerste-luitenant-adjudant werd uitge
trokken.
3o. op onderafd. 94, die met f 11 968 is verminderd, wegens de door
het legerbestuur voorgestelde opheffing van twee van de vier kaderscholen
der infanterie, waardoor 1 eerste-luitenant, 2 adjudant-onderofficieren, 2
sergeant-majoors en 13 inlandsche sergeanten uit de formatie zullen komen
te vervallen, tegen vermeerdering van het,aantal Amboineesche sergeanten
met 1.
In onderafd. 92 is tevens f 600 minder uitgetrokken voor toelagen
aan 2 luitenant-kwartiermeesters, instructeurs bij de twee op te heffen
scholen.
De maatregel zelf was reeds vroeger overwogen, vooral met het doel
om meer eenheid te brengen in de opleiding van het infanteriekader.
Thans is het geschikte oogenblik gekomen om daaraan uitvoering te
geven, nu de temporaire gebouwen te Meester-Cornelis, waarin een der
kaderscholen gevestigd is, dringend vernieuwing eischen, wat een uitgaaf
van omstreeks f 43 000 zou vorderen.
Het voornemen bestaat nu de kaderscholen te Malang en Fort te Koek
op te heffen, de gebouwen der kaderschool te Magelang eenigszins uit te
breiden en een geheel nieuwe kaderschool te Tjimahi te bouwen, wer-
waarts dan de school van Meester-Cornelis zal zijn over te brengen. Yoor
dezen gezamenlijken genie-arbeid is in onderafdeeling 102, b1 een bedrag
van f 53 000 uitgetrokken, dat is wel is waar 10 000 meer dan blijkeus
het vorenstaande een nieuwe kaderschool te Meester-Cornelis op den
bestaanden voet zou kosten; maar daartegenover staat het voordeel dat
de kaderschool in veel gezonder klimaat zal zijn gevestigd en vooral dat
te Tjimahi een nieuw gebouw zal verrijzen, dat in geval van oorlog met
een buitenlandschen vijand aldaar van groot nut zal zijn.
Ten slotte moeten hier nog twee maatregelen besproken worden, die
van groote beteekenis zijn voor zoodanig geval van oorlog, namelijk de
oprichting van een legerreserve en de bevordering van de zijde der
Regeering van de oprichting, door particulier initiatief, van vrijwilliger-
korpsen.
Beide vraagstukken, die blijkens de Memorie van Antwoord op het
Yoorloopig Yerslag der Tweede Kamer omtrent de Indische begrooting-
voor 1901 destijds in studie waren, naderen hunne oplossing.
De Indische regeering stelt zich voor in 1901, bij wijze van proef,
uit de in Oost-Indië gevestigde gewezen militairen van het leger aldaar
beneden den graad van onder-luitenant, die nog physiek geschikt zijn
voor dat gedeelte van den dienst, waartoe zij laatstelijk behoorden, een
legerreserve samen te stellen, tot welk einde die gewezen militairen in
de gelegenheid gesteld zullen worden om zich voor 1 a 5 jaren te ver
binden met mogelijke verlenging met 3 jaren om, ingeval van op
roeping tot den actieven dienst ter zake van een oorlog met een bui
tenlandschen vijand, onder de wapens te komen en te blijvengedurende
den oorlog. De reservist zal tevens gehouden zijn om, als de legercom
mandant dit noodig acht, na ingang van het met drie jaren verlengde
verband, twee maanden voor oefening onder de wapenen te komeD.