644 -
vreemde houding der regeering die den wil bezittende, de kracht-
blijkt te missen om aan het euvel een einde te maken, nopen
ons het kazerne-concubinaat aan een nadere beschouwing te on
derwerpen. Daarbij zullen we trachten aan te toonen, dat de
opheffing vooralsnog niet mogelijk, en niet wenschelijk is.
Echter, alvorens daartoe over te gaan, moeten we opmerken,
dat de bestrijders zooeven bedoeld, zich zonder uitzondering
stellen op een Christelijk-geloovig standpunt, en mitsdien reeds-
a priori eiken buitenechtelijken band ten strengste veroordeelen.
Hoewel met eerbied bezield voor elke ernstige overtuiging,
hier bij de bespreking omtrent het al of niet schadelijke van
het concubinaat, moeten we beginnen te zeggen dat de leer,
als zou het huwelijk een Goddelijke instelling zijn, die alléén
recht geeft op gemeenschap tusschen man en vrouw, door ons.
niet voetstoots kan worden beleden.
Naar ons gevoelen is het huwelijk niet anders dan een gevolg:
van de onderlinge maatschappelijke verhoudingen, zooals deze
geboren zijn uit de in den loop der tijden ontstane zeden en
beschaving. Yoor de instandhouding der soort en ter voldoening-
aan de natuurlijke aandrift van ieder individu was en is steeds
geslachtsgemeenschap noodzakelijk, en de langzaam zij het zig
zag voortschrijdende richting der beschaving heeft tot op heden
het huwelijk aangewezen als instelling, waardoor met de in
de menschelijke natuur zetelende kracht een vergelijk gesloten
kan worden, zonder hetwelk de samenleving anders tot het.
dierlijke terugvalt.
Het huwelijk als een Goddelijke instelling te beschouwen en
alzoo elke voldoening aan de geslachtsdrift daar buiten voor
zonde te qualiflceeren, komt ons voor een dogma te zijn, waar
mede de ware zedelijkheid niets uitstaande heeft. Deze toch
is geenszins afhankelijk van het geloof aan eenig leerstellig,
beginsel over de waarheid, waarvan de menschen zelve van
meening verschillen, maar zij is het resultaat van het streven
van den menschelijken geest, waar deze beoogt het goede te
doen en het kwade te laten.
Door dit als leidende gedachte voor deze verdere beschouwing
te kiezen, zal het uitgangspunt moeten zijn „de mensch", zooals.
hij zich aan ons voordoet, d. w. z. met zijne goede en kwade;