645
eigenschappen, en zooals hij zijn plaats vindt in de samenleving-
waarvan hij een onderdeel vormt. Om hem voor die samenleving-
geschikter te maken, moeten we in hem het rein-menschelijke
ontwikkelen, en het grof-dierlijke beteugelen, en dat is het
zedelijkheidsbeginsel, dat we hier der dogmatische opvatting van
het huwelijk tegenover stellen.
Hiervan uitgaande mogen we het concubinaat niet anders dan
als een maatschappelijk verschijnsel bespreken en beoordeelen,
om het daarna te toetsen aan de eischen door ons ethisch be^
ginsel gesteld.
Wanneer men den strijd tegen het kazerne-concubinaat aan.
dachtig volgt, dan moet het al dadelijk opvallen, dat daarbij zoo
weinig rekening gehouden wordt met de omstandigheid, dat het
huishoudsters stelsel, zooals dit thans in de kampementen geto
lereerd wordt, als vastgeweven zit aan de legerorganisatie.
Men meent dat de opheffing slechts de quaestie is van een op
vatting en dat, indien deze, steunende op Christelijk-ethische
beginselen, het concubinaat veroordeelt, ook deze instelling met
één enkele verbodsbepaling tot het verledene kan worden ge
doemd. Dat de opheffing niet zóó gemakkelijk gaat, zal wel
geen bewijs behoeven, wanneer we in herinnering brengen, dat
zelfs de hoogstbekwame staatsman en minister Keuchenius niet
bij machte bleek, zijn hartgrondigen wensch: opheffing van het
concubinaat, te kunnen verwezenlijken.
Ten einde te doen zien hoe nauw de belangen van het leger
met het instituut der huishoudsters samenhangen, is het noodig
in korte trekken in herinnering te brengen op welke wijze onze
legerinrichting is samengesteld.
De Indische strijdmacht bestaat globaal uit 3 Europeanen
en 2js inlanders. De kracht van het leger steunt dus voor
een groot deel op het inlandsche element. Bepalingen in het
leven te roepen, die de werving hiervan belemmeren of onmo
gelijk maken, staat gelijk met die kracht te breken. Nu mag
men gerustelijk aannemen, dat het verbod om met eene vrouw
in de kazerne te wonen voor den inlander (Javaan en Am
bonees) voldoende zou zijn om zich voor dienstneming weinig
of niet meer disponibel te stellen. Het gevolg zou zijn, dat een