648
dezen zoo geheel en al voldoet, dat het in 't licht stellen der voor-
deelen overbodig geacht mag worden. Maar den Europeeschen min
deren militair. Men moet het geïsoleerde en eentonige maatschap
pelijke leven van dezen kennen om te beseffen wat het voor hem
is een vrouwelijk wezen aan zich verknocht te voelen, dat hem
oppast, verzorgt, met hem meeleeft, niet zelden hem leidt in dien
zin, dat zij hem afhoudt van sterken drank of uitspattingen.
Geenszins zijn het hier allen engelen. De soldatenvrouwen
zijn onontwikkeld, soms ongemanierd, een enkele maal zelfs
slecht en liederlijk. Maar toch bezitten zij voor verreweg het
grootste deel die vrouwelijke deugden van zachtmoedigheid en
opofferende liefde, waardoor ze den ruwe beheerschen en den
moreel zwakke kracht geven. Dit te loochenen en maar steeds
op haar af te geven als zouden zij pronkziek, overspelig en aan
het spel verslaafd zijn, is onbillijk, omdat het met de waarheid
in strijd is. 't Gros staat als vrouw niet lager dan de onbe
schaafde maar zorgzame huisvrouw van den werkman in Europa.
Dat hare betrekking tot den soldaat niet volgens de bij ons
geldende regels van den Burgerlijken stand is bekrachtigd,
vernedert haar in eigen oog geenszins. Volgens Westersehe
begrippen is een dergelijke verhouding onzedelijk; de Europee-
sche vrouw voelt zich daardoor gedemoraliseerd en voor haar
is het de eerste schrede tot algeheel zedelijk verval. Maar
dit is bij de inlandsche vrouw niet het geval. Zij is en blijft
door die verhouding toch nog dezelfde, omdat de scherpe grens
door ons tusschen de gehuwde en ongehuwde vrouw getrokken,
voor haar niet bestaat. En nu juist omdat zij zich zelf van
geen onzedelijkheid bewust is, blijft zij „vrouw", en geeft zij
geen aanstoot of aanleiding tot zedeloosheid aan anderen.
Wij geven toe dat de invloed van de inlandsche vrouw op den
beschaafden en ontwikkelden Europeaan materialistisch, nooit
idealistisch werkt (1). De hoogere aspiraties, die poëzie schen
ken aan het leven van elk intellectueel en moreel aangelegd jong-
mensch, en die de kiem bevatten waaruit groote daden kunnen
voortspruiten, zij stompen af op het botte, bloot stoffelijke be-
1) Voordracht over: de prostitutie in Nederl. Indië, gehouden in het Indisch Genoot
schap door Dr. Kohlbrugge op den 19 Februari 1901.