651 aangehaalde percentage, ruim 49 pCt, niet in het Kol. verslag vermeld, evenmin in het Militair- Summier ziekenrapportwèl staat de verhouding er in uitgedrukt tusschen het aantal vrou wenziekten en de andere in de hospitalen behandelde ziektege vallen, wat natuurlijk lang zoo duidelijk niet spreekt (1). Aan cijfers behoeft geen absolute bewijskracht toegekend te worden, maar toch mag men nog wel, alvorens tot de bestrijding van het kazerne-concubinaat over te gaan, eenige meerdere gegevens verzamelen. Daaruit zou wel eens zonneklaar kunnen blijken, dat juist het zoozeer veroordeelde instituut der huishoudsters, voor het leger tot nu toe het beste geneesmiddel vertegenwoordigt, dat verzachtend reageert op de hoofdkwalenprostitutie en dron kenschap. Zooals we reeds zeiden heeft het in onze volksvertegenwoor diging nimmer ontbroken aan mannen, die het concubinaat in de kazerne ten strengste veroordeelen, en deswege den mi nister ter verantwoording riepen. Zoo o. a. ook de Heer van Vlijmen, die in de zitting van 24 November 1896 tevens voor stelde het huwelijk der onderofficieren aan te moedigen even als dit bij het Britsche leger geschiedt. Maar deze afgevaar digde hield hierbij niet voldoende het verschil in het oog tus schen onze organisatie en die van het Engelsche leger. Behalve dat het budget van koloniën met millioenen bezwaard zoude worden noodig voor het bouwen van andere kazernes en het uitkeeren van pensioenen aan weduwen en weezen, zou men het leger, dat permanent in de koloniën gestationneerd blijft en dat steeds gereed moet zijn om dan hier dan daar op expeditie te gaan, in zijn innerlijke kracht aantasten, wanneer er te veel banden werden gelegd, die den man aan huis en haard hechten. En wat zou met de achtergelaten gezinnen moeten geschieden, die immers onverzorgd achter blijven. Hierbij kan men niet wijzen op de omstandigheid dat toch ook de officieren volle vrij- 1) Daar de gemiddelde aanwezige sterkte 16318 Europeanen en het aantal Europe, sche verpleegden wegens syphilis en venerische ziekten respectievelijk 1020 en 6989 bedroeg, leiden we hieruit het bovengenoemde percentage, ruim 49 pCt, af. Opgemerkt wordt dat dit geen aanleiding mag geven te meenen, dat bijna de helft van het Europeesche legergedeelte aan vrouwenziekten lijdende is, daar immers wel één persoon meer dan éénmaal per jaar verpleegd wordt en dus twee of meer behandelden vertegen woordigt. !tCijfer blijft overigens toch nog ontzettend groot!

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 671