671 de tweede met infix in. Deze verschillende vormen zijn ech ter gelijk in beteekenis; de laatste wordt gewoonlijk oud-passief genoemd. De stam pipit beteekent o.a. knellen. A. Een vereeniging van haarwervels, vlak achter de elle bogen, waar de teugels worden aangebracht. B. en C. Oenjë- ngan op den rug, op de plaats van het zadel. Ongunstig. 32. A. B. en C. Satria pinajoengan, lett. edelman, wien een pajoeng boven het hoofd gehouden wordt. A. en C. Haarkronkel midden op het kruis. B. Vier oenjëngan's, n.l. twee onder el kander midden op het voorhoofdéén op de schoft, ter plaatse waarde manen eindigen, de vierde op het kruis. Zeer gunstig. 33. B. en C. Mega ngëmoe sasi. C. heeft woelan in plaats van sasiliever nog zou ik lezen rëmboelan maanwant kasar: sasi basa: woelan maand. De beteekenis is: wolken om sluiten de maan. B. Zwarte merrie met een oenjëngan op de bovenlip. C. Merrie met oenjëngan op den buik. Gunstig. C. Hendang neinoe icoeroekan. Schimmel merrie met oesëran's op den buik. B. (zonder naam). Schimmel, die links en rechts op den buik twee, evenals bij het teeken radja-wahana door een streep met elkander verbonden (doch hier horizontaal geplaatste) oenjëngan's heeft. Gunstig. 34. B. en C. Doedak angrëm. Paard met gedeeltelijk wit ge vlekte penis. Yolgens B. bovendien een krul, kuiltje of wit rond plekje op de tong. Ongunstig. 35. B, en C. Moekti sari. De beteekenis van moekti werd boven reeds vermeld. Sari is in 't algemeen het krachtige be standdeel, de essence van iets; zoo o.a. het stuifmeel van bloemen. C. geeft als vertaling ivangi. B. Een oenjëngan op het ondereinde der bilnaad. C. Rood bruin paard met een oesëran als een klabang (zie boven) di bawah bagal kemaloean. Gunstig. In het woordenboek van Klinkert wordt bij bagal vermeld: „de bloemstengel van de kokosnoot, R(oorda). hajam bagal? en bësar bagal tiada bërgoena? Abd(oellah). Sch(ets) Wrdb." C. noemt elders de penis pelananganvan lanangkasar voor man, manne lijk; blijkens de teekening in C. is de plaats van dit teeken onder tegen den koker. 36. B. en C. Pëndem oepas. Een paard welks vaste uitwerpselen kuiltjes vertoonen, welke op oenjëngan's gelijken. Ongunstig. Dl. II, 1901.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 691