672
37. B. en C. Roentël majit, lett. een lijk inwikkelen. B. Paard
met een staart waarvan de haren gekruld en in elkander ver
ward zijn. Volgens C. bovendien met witte haren aan de buiten
zijde, terwijl de binnenharen niet zwart zijn. Ongunstig.
38 B. en C. Toempêr ingas. B. Paard met onregelmatig ge-
vormden, verwarden staart en een geheel wit gekleurden penis.
C. Oenjëngan's op den staartwortel. Ongunstig.
Teekenen op de beenen.
39. B. en C. Ancla mëstakalett. anda ladder, trap; mëstaka
hoofd. C. vertaalt met tangga kapala.
Oenjëngan's boven, op of onder de knieschijven der voorbee-
nen (C. oesër oesërannja bertemoe dengan kakinja döpan di sebelah
dengkoel). Is hier bedoeld het handwortelgewricht of de elle
boog? Naar de teekening in C. is de plaats vóór op het hand
wortelgewricht. Ongunstig.
40. B. Panggoeng, C. Soekoe panggoeng. Een oenjëngan boven
elke knieschijf; blijkens C. op de vier beenen. In de teekening
van C. wordt de plaats op de voorbeenen niet aangegeven; en op
de achterbeenen niet boven, maar beneden de knie. Gunstig.
41. B. Scindang-tawa. C. Zonder naam. Gevlekt paard met
oenjëngan op het linker voorbeen. Gunstig.
42. B. en C. Soeda prajalett. gebrek aan houding, gestalte.
Paard met drie oenjëngan's aan de buitenzijde (C. achterzijde)
van elk der voorbeenen. Ongunstig.
43. B. en C. Sampar wangké. B. een witte sok boven een
der enkelsC. paard met gevlekte achterbeenen. Ongunstig.
44. B. en C. Sandoeng watang. B. een oenjëngan op een der
voorknieën C. vier gevlekte beenen. Ongunstig.
45. B. Saja-maloengga. C. Hanambang living. B. witte sokken
boven drie enkels C. drie witte oeg el-oeg elan's. Ongunstig-
46. B. en C. Kadoet. B. vier witte sokken boven de enkels
en een witte buik; C. gevlekte buik. Gunstig.
In bovenstaande opgave is het herhaaldelijk voorgekomen, dat
bij éénzelfde benaming verschillende verklaringen werden gege
ven; en omgekeerd dat eenzelfde teeken tweeërlei namen droeg.
Er was dan toch altijd in zooverre overeenstemming, dat de