687
In een krachtig en uitvoerig pleidooi bewijst Troepenofficier,
dat de gevechtskracht van ons leger onvoldoende is, en eischt
daarom eene sterktevermeerdering van onze strijdkrachten.
Zeer zeker is de eisch van vermeerdering van gevechtskracht
eene gewettigde, waar het zoo herhaaldelijk bleek, dat de geringste
taak nl. het in bedwang houden der overheerschte volkeren
in onzen archipel voor ons leger reeds eene te zware was.
Zoekt Troepenofficier deze verhooging van gevechtskracht in
eene sterktevermeerdering, ik zoude deze willen verkrijgen door
eene verhooging der gevechtskracht van het individu, waarmede
wij in hoofdzaak zullen moeten strijden, nl. van den inlander.
Yan onze Europeesche en Amboineesche fuseliers, die wij in
den regel 6 jaren en meer onder de wapens houden, valt. m.i.
meer partij te trekken dan wij nu doen, met hen in compagnieën
te vereenigen. Wij moeten hen bezigen als steun, als voor
ganger van den inlander, en door hen als kern te bezigen, de
gevechtskracht van dit individu verhoogen. Een uitmuntend
middel hiertoe is het vormen over de geheele veldinfanterie
van zoogenaamde gemengde compagnieën.
Welke zijn de daaraan verbonden voordeelen
Het behoeft geen betoog dat de gevechtskracht van Europee
sche en Amboineesche compagnieën tegenover de inlandsche totaal
verschilt. Een gevolg daarvan is, dat wij niet kunnen spreken
van tactische eenheden, want deze eenheden zijn niet gelijk in
gevechtswaarde.
Daar de compagnieën op de meest zonderlinge wijze over de
bataljons verdeeld zijn, bezitten ook deze niet dezelfde gevechts
kracht.
Wat is hiervan het gevolg? Eenerzijds een misbruik van het
duurste en moeilijkst aan te vullen element zooals Troepenofficier
het bedoelt bij de samenstelling der Lombok-expeditie, nl. dat
steeds de Europeanen een overwegend deel van de aan expeditiën
toegevoegde infanterie uitmaken.
Tweedens het misbruiken van dit dure element in het gevecht,
een misbruik in Britsch- Indië vooral zeer sterk door de bekende
algeheele afscheiding der Indische troepen, een misbruik dat
Wolseley noemt: „het gebruiken van de Europeesche troepen als
de snede van het mes".
Dl. II, 1901. 45