697 „de in Nederland voor dien dienst opgeleide een grootere mate „van ontwikkeling zullen bezitten en daarop zullen kunnen voort bouwen dan de in Indië opgeleide. Bovendien worden door de „opleiding in Nederland vele ouders, vroeger in Indië doch nu „in Nederland woonachtig, in de gelegenheid gesteld om hunne „zoons officier bij het Indische leger te zien worden." Ben ik dus nu tot de conclusie gekomen, dat geen jongelui voor Nederlandschen dienst in Indië daartoe moeten worden opgeleid en dat dit omgekeerd, zoowel uit een moreel als ma terieel oogpunt wel moet geschieden, dan blijft de vraag te beantwoorden„Indien in Indië een opleidingsschool bestond, „welke jaarlijks circa de helft van de benoodigde aanvulling „zou afleveren, zou dan hierdoor een voldoende reserve voor „het officierskorps worden geschapen?" Aannemende, dat het Indische leger per jaar eene aanvulling behoeft van gemiddeld 70 officieren, dan zouden daarvan hier in Indië kunnen worden opgeleid circa 35, terwijl voor die opleiding een bepaald aantal officier en-leer aren, 10 ruim berekend, noodig zouden zijn. Yoor het geval Indië door een buitenlandschen vijand werd aan gevallen, zouden wij dus in de school het middel hebben om 10 ofücieren-leeraren aan den troep toe te voegen en om 35 jongelui van het oudste jaar met een verlicht examen officier te maken (altijd, indien alle plaatsen zouden zijn bezet). Het totaal der verkregen reserve voor het officierskorps zou dus nog niet het 2/3 bedragen van hetgeen in normale omstandigheden per jaar noodig is. Eén keer in een menschenleven zou hoogstens van die reserve profijt kunnen worden getrokken en daarvoor moet de staat ieder jaar groote sommen uitgeven, die veel nuttiger kunnen worden besteed door verbetering van onze levende strijd krachten. Ik wil hiermede natuurlijk niet zeggen, dat die reserve van 45 personen voor het officierskorps geen welkome gave zou de wezen in tijden van nood. Konden wij er over beschikken, wij zouden haar met beide handen aangrijpen, maar zij is niet voldoende groot en dus te vergelijken met enkele druppels water in een glas. De kosten voor de oprichting en instandhouding van zoo'n school zullen dus zeker niet verantwoord zijn, zoolang in het moederland nog inrichtingen bestaan, die jaarlijks meer dan voldoende officieren kunnen afleveren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 721