720 kens de ervaring de aanwezigheid van twee hoofdofficieren der cavalerie te Salatiga niet gunstig werkt op den gang van zaken. Dit argument werd zonderling geacht. Door verplaatsing van een der beide hoofdofficie ren kan aan die ongunstige werking een einde gemaakt worden, al wordt de chef niet bij het departement geplaatst. Andere meenden, dat deze plaatsing zeer gewenscht is, opdat aan het departement een deskundige verbonden zij, die in staat is den legercom mandant te adviseeren omtrent voorstellen, het wapen der cavalerie be treffende. Onder af deeling 91. Blijkens het vermelde op bladz. 47 van het Koloniaal Verslag is bij besluit van 2 November 1900 eene commissie benoemd, bestaande uit den chef van den topographischen dienst en uit deskundigen, vertegenwoordigende het kadaster, de Staatsspoorwegen, het irrigatie- en het mijnwezen, tot onderzoek van de vraag of meerdere centralisatie moge lijk is bij de voor zoo verschillende takken van dienst gevorderde opne mingen en metingen. Dit zou, indien het mogelijk blijkt, tot bezuiniging kunnen leiden en eenige leden juichten daarom de benoeming dezer com missie toe. Gevraagd werd of de commissie reeds verslag heeft uitgebracht en, zoo ja, tot welke conclusie zij is gekomen Onder af deeling 102. Ben der leden vroeg, of de fouten bij het projecteeren van de stoomtramwegen in Atjeh begaan, groote geldelijke nadeelen ten gevolye hebben gehad. Onderafdeeling 104. Naar aanleiding van de klachten van dr. Eilerts de Haan over misbruiken in de militaire hospitalen werd gevraagd, of afdoende maatregelen zijn genomen ten einde herhaling van zulke mis bruiken te voorkomen. Naar vernomen was, worden door een officier te 's Hage gelden inge zameld om ten behoeve van den geneeskundigen dienst in Atjeh een ap paraat voor Röntgenstralen te kunnen aanschaffen. De opmerking werd gemaakt, dat het op den weg der Regeering, maar niet op dien der par ticuliere liefdadigheid ligt voor aanschaffing van zoodanig apparaat te zorgen. Onderafdeeling 117 en 121. Bij deze onderafdeelingen zijn belangrijke sommen uitgetrokken voor buitengewone uitgaven ten behoeve van de in Atjeh gelegerde troepen en van tijdelijke uitbreiding der legerlormatie. Sommige leden meenden, dat het de voorkeur verdient deze posten niet als buitengewone of tijdelijke uitgaven uit te trekken, maar die te voegen bij de andere posten voor het leger. Daardoor zou huns inziens het over zicht der uitgaven vergemakkelijkt worden. Deze meening werd door anderen niet gedeeld.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 744