INLANDSCHE OFFICIEREN.
(Kort bescheid aan
Er is veel verschil in opvatting tusschen en mij waar wij
heiden hetzelfde onderwerp behandeld hebben, zijn artikel in de-
laatste aflevering van dit tijdschrift heeft dit duidelijker aan
gegeven dan mij uit zijn opstel in „De Indische Gids" gebleken
was. Indachtig, dat men het ijzer moet smeden terwijl het heet
is, verzoek ik daarom mijnerzijds nog eenige bladzijden aan zijne-
nadere beschouwingen te mogen wijden. Bij weer- en ovenveer-
schrift is het niet altijd gemakkelijk de klip „woordenzifterij"
te ontwijken, ik hoop daarin echter te slagen en het vaarwater
„gedachtengang" te houden.
Als ik de bezwaren, welke m.i. tegen de argumenten van
aangevoerd moeten worden, in een kort begrip samenvat, luidt dit:
„zijn betoog is theoretisch mooi (soms medeslepend), maar moet
tegen de practijk te barsten gaan."
Zóó, waar hij zegt, dat hij alle inlandsche militairen zooveel mo
gelijk aan den invloed van het gezag der nationale heerschers wil onder
werpen en dat bij daarom bij alle inlandsche eenheden in het leger
inlandsche officieren wenscht. Maar ons oefeningsstelsel, ons be-
heerstelsel, ons strafstelstel, enz. enz. laat aan den luitenant
geen zelfstandigheid, zoodat zijn gezag zeer gekortwiekt is. De-
kapitein, de compagniescommandant eerst vermag het door zijn
gezag een eigen stempel te drukken op de toepassing van dat
stelsel. Blijven nu alle compagniescommandanten Europeanen,
dan zullen deze het Europeesche stempel blijven drukken op
alle practische toepassingen.
De inlandsche officieren zullen, evenals de inlandsche ambte
naren in ons civiel bestuur, zich goede opmerkers, maar bedeesde-
aanmerkers en voorstellers toonen. Er is in dat opzicht veel'
leering te trekken uit hetgeen het civiel bestuur te aanschou-