VOOR DE PRACTIJK t, Schietvoorschrift der Infanterie. In 4 wordt aangegeven, in hoeverre kader en manschappen bekend moeten zijn met den inhoud van dit voor" schrift, doch uit deze paragraaf blijkt niet, dat de inlandsche korporaals bekend moeten zijn „met de regels voor het gezamenlijk vuur op de kleine afstanden," hetgeen volgens 79 wel zou moeten. Waarom wordt in de eerste alinea van 4 gesproken van „schietregels op de kleine (en middelbare) afstanden" en in de tweede al. van „regels voor het gezamenlijk vuur op de kleine afstanden" In verband met de laatste al. van 105, waar de onderwijzer zich nu en dan links van den schutter zal plaatsen, om de geleidelijke wer king van den vinger op den trekker na te gaan, zijn de woorden „het aftrekken" in de laatste al. van 23 daar wellicht niet bedoeld. Zou het niet wenschelijk zijn, in sub 3 van 81, tusschen „knielenden" en „man" de woorden „of staan len" te voegen, aangezien nu voor één staanden man geen grens bestaat. Het mindere kader en de manschappen zijn niet voldoende ontwikkeld om te kunnen begrijpen, dat op 500 M. twee knielende manschappen een beter doel opleveren, dan één staande man, omdat één staande man toch veelal beter gezien kan worden dan twee knielende. De tweede al. van 83 zegt: Op de verdere afstanden tot op 350 M. het vizier van 400 M., 450 M. 500 M., enz. Welke verdere afstanden worden hier bedoeld t. o. v. de doelen? Yolgens de le al. wordt op doelen van manshoogte tot en met den afstand van 400 M. het vizier van 500 M. gebezigd en de 2e al. geeft aan, dat tot op 350 M. het vizier van 400 H. wordt gebruikt, hetgeen Rus met elkaar in strijd is.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 109