2
Oppervlakkig is dit voor onze militaire ooren wellicht een
vreemde stelling. Toch is zij gemakkelijk te bewijzen. Men zegt:
één wil, die van den commandant of aanvoerder mag bestaan,
en elk daaronder staand inferieur mag geen eigen wil er op na
houdenMaar, hier zit het scheeve van de voorstelling.
Neen, juister gesproken is het zóó: één wil, die van den com
mandant of aanvoerde]- mag bestaan, derhalve moet elk daar
onder staand inferieur den wil bezittenden zijnen ondergeschikt
te maken aan dien enkelen van den aanvoerder. Zóó de zaak
ontleed, zien we dadelijk onze plicht als militair opvoeder vóór
ons; zij is wel deze: wij moeten den man leeren ondergeschikt
te willen zijn.
Hoe kunnen we den man dit leeren?
Door geestdrift te wekkendoor het plichtbesef levendig te
houden; door tucht.
Om geestdrift hiervoor te wekken, moet een duidelijke voor
stelling van ondergeschiktheid voorafgaan. Alsdan moet het
schoone er zit veel schoons in ondergeschiktheid er van
gevoeld wordendaarna moet men er liefde voor koesteren. Dan
verkrijgt men alleen de zuivere, de onvervalschte subordinatie,
waarvan men kan zeggen, dat zij uit het hart voortkomt, omdat
zij leidt tot zelfverloochening; en zelfverloochening is hooger
gevoel..Of deze ondergeschiktheid in ons leger reeds genoeg bestaat,
weten we nog niet recht. We zouden het wel mogen verzeke
ren, wanneer we ons te binnen brengen de groote daden door
dat leger reeds verricht; en toch, zelfs bij ons officieren zien we
nog wel, dat persoonlijke grieven moeielijk tot zwijgen kunnen
worden gebracht; dat we een misplaatst eergevoel er op na
houden, waarvan de uitingen lijnrecht in strijd zijn met wat we
ondergeschiktheid, laat staan zelfverloochening kunnen noemen.
En bij ons als opvoeders moeten we toch in het algemeen die
laatste deugd vinden, want indien we zelf hiervoor geen geest
drift koesteren, zullen we moeielijk bij den man geestdrift kun
nen wekken. We zien het, zedelijk vormen is nog niet zoo ge
makkelijk Het eischt van den opvoeder, dat deze in de eerste
plaats die deugden bezit, welke hij wenscht dat zijn manschappen
zich zullen eigen maken, daar hij alleen dan door zijn voorbeeld
bezielen, en tot beoefenen der deugd aansporen kan.