DE BONISCHE ENPEDIT1ËN VAN 1859 en 1860.
Eene critisch-tactische beschouwing.
Vervolg van bis. 123.
Den 18en werd nogmaals uitgerukt; thans was de colonne ster
ker dan op den 16en, zij telde n.l. een half bataljon meer, al de aan
wezige mineurs gingen mede terwijl ook een halve 6 ffi batterij
werd meegevoerd.
Blijkbaar was 't op Boni gemunt, men mag dit afleiden uit
het feit, dat zwaarder geschut was ingedeeld en uit de grootere
sterkte der genietroepen.
De ondervinding twee dagen te voren opgedaan, werd in zoo
verre benut, dat eene andere marschformatie werd gebruikt.
In een breed front werd opgerukt, twee bataljons 't 10e en 't
14e marcheerden in compagnies-colonne naast elkaar op met
eene tusschenruimte van 100 M. terwijl aan 6 vuurmonden in
dat interval eene plaats gegeven was. Achter de artillerie volg
den de marinelandingsdivisie, de cavalerie, de mineurs, de am
bulance en de koelietrein, terwijl het linkerhalf3e bataljon even
eens in compagnies-colonne het geheel sloot. Der cavalerie was
thans eene plaats aangewezen, die haar toestond snel in front
op te treden, tevens werd hare veiligheid niet te kort gedaan.
De kolonel Waleson keurde in zijne „Bijdrage enz." den gebe-
zigden marschvorm af, omdat deze z.i. in het terrein, waarop
men zich bewoog, geen gelegenheid aanbood snel en gericht
vuur af te geven. Of de kolonel dan de op den 16en gebruikte
formatie wel gunstig achtte, weten we niet. Het wil ons even
wel voorkomen, dat de breede, weinig diepe vorm op den 18en
juist van wege het terrein zeer doelmatig was, niet 't minst, om
dat de artillerie zich sneller tot het vuren in batterij kon stellen.
Tot een gevecht, zelfs tot eene schermutseling is 't niet ge
komen. Overwegingen, die velen destijds niet konden deelen,
doch die het legerbestuur blijkbaar heeft kunnen billijken, deden
Dl. If, 1901. 15