DE BONISCHE EXPEDITIËN VAN 1859 EN 1800.
Eene critisch-tactische beschouwing.
Vervolg van blz. 234 en slot.
De 2e Bonische Expeditie. 1860.
Het Gouvernement, dat zich aanvankelijk geloofde tevreden
te kunnen stellen met eene tuchtiging van Boni, had, nadat
gebleken was, dat de inneming der hoofdplaats slechts weinig
verliezen had gekost, aan kolonel Waleson opgedragen eene eind
beslissing te bewerken. Het is bekend, dat de kolonel Waleson
toen, medio April, niet meer tot aanvallend optreden in staat
was en dat in een krijgsraad, door hem belegd, verklaard werd,
dat de toestand der troepen niet toeliet uitvoering te geven aan
den wensch der Regeering. Het kwaad loonde zijn meester. De Re
geering had door hare instructie den expeditiecommandant de han
den gebonden, zij moest nu daarvan de wrange vruchten plukken.
Met de nieuwe expeditie, die terecht noodzakelijk werd geacht,
werd belast de luitenant-generaal van Swieten, die vrij gelaten
werd in de keuze der middelen dQor hem noodig geacht. Hetzij
de Regeering door de harde ondervinding wijzer was geworden,
hetzij zij een onbegrensd vertrouwen stelde in 's generaals be
leid, zooveel is- zeker, dat de chef der expeditie in 1860 zich
meerdere vrijheid van handelen zag toegekend dan zijn voor
gangers der vorige expeditie.
Moest deze omstandigheid reeds een gunstigen invloed hebben
op den gang van zaken, er waren nog andere factoren, die de
taak van den generaal van Swieten in meer dan één opzicht
lichter maakten dan die van Steinmetz en Waleson. In de eerste
plaats strekten hem de ervaringen in het vorige jaar opgedaan
tot leering, was hij beter dan zijn voorgangers ingelicht omtrent
de gesteldheid van het terrein en had men ook aangaande de
vijandelijke strijdkrachten een juister begrip verkregen. Verder