898 was in drie afzonderlijke deeltjes, bevattende hetgeen vermeld werd onder a, b en c. Het boek zou dan vermoedelijk beter zijn weg vinden vooral onder het inlandsch kader, dan nu het geval zal zijn Overigens kan ook van dit deel gezegd worden, dat het voor velen in eene bestaande behoefte voorziet, terwijl het meer geschikt is voor sergean ten en korporaals dan met het tweede deel het geval is. B Een antwoord op de brochure van den beer J. G. Boon, luitenant der cavalerie, getiteld „Cavalerie tegen den inlandschen vijand." „Een kritiek. Met belangstelling nam ik eenigen tijd geleden bovengenoemde brochure ter hand. Schrijver, zoo meende ik, die de laatste jaren menige excursie had medegemaakt, zou ons mogelijk enkele nieuwe gezichtspunten kunnen openen en door zijne ervaringen, te velde opgedaan, op schrift te stellen ons menig leerzaam voorbeeld kunnen geven. Zoowel inhoud als strekking stelden mij echter te leur, de inhoud om dat ik mij met schrijvers beschouwingen in het geheel niet kan vereeni gen, de strekking, omdat die moest dienen, niet om iets nieuws te leveren, maar enkel een aanval beoogde op een werk, dat door verreweg het meer- endeel der cavalerie-officieren tot grondslag wordt genomen bij de oefenin gen in den velddienst van hun onderhebbend gedeelte, en waartegen zich tot dusverre uit den boezem van het wapen nog geen stem had verhe ven, ook niet door officiereu, die daartoe eenigszins bevoegd geoordeeld zou den kunnen worden, niet uit een zekere schuchterheid, maar omdat hun door jarenlange ondervinding, zoowel bij de oefeningen in het garnizoen als ook te velde gebleken was, dat de daarin voorkomende tactische beschouwin gen juist waren, en steeds konden worden toegepast in de meest verschil lende omstandigheden, die zich op het oorlogsterrein kunnen voordoen. De toon waarop deze kritiek geschreven is, zou mij zeker weerhouden hebben haar te beantwoorden, ware het niet, dat enkele daarin voorko mende uitdrukkingen als het ware een blaam wierpen op de verrich tingen der cavalerie in Atjeli in de jaren 1896 en 1897, waarin onder commando van den toenmaligen ritmeester Jhr. de Lcinnoij geheel vol gens diens inzichten werd geageerd en het mij, toenmaals ook onder diens commando geplaatst zijnde, minder aangenaam is, nu te moeten vernemen, dat de cavalerie toen hoogstens, vde bril van den opperbevel hebbergenoemd kon worden en bovendien veen groot deel van den tijd naast de paarden had geloopen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 414