PRAATJES OVER EN KIJKJES IN ONZE
MILITAIRE WERELD.
Lezers een enkel woord over onze „offidëele correspondentie."
"Wanneer ik die beide woorden uitspreek, dan zie ik onmiddellijk
weer een brief, herstel „missive" voor mij, vol vreemde woorden,
germanismen en gallicismen; dan zie ik weder dien gewonen aan
hef en toch zoo dikwijls gewijzigd: „Met referte naar", „In
antwoord op", „Beleefde referte naar", „In beleefd antwoord op",
enz.enz. En dergelijke uitdrukkingen zie ik tot aan het einde
toe. De lust, het innige genoegen, om er gebruik van te maken,
zit de officiëele briefschrijvers als het ware in het bloed. Zij
vinden het mooi, indien veel van die uitdrukkingen in een brief
voorkomen en dan moeten er ook nog eenige vreemde woorden
bijkomen. „Nota ad notum", „erlangen", „a costi", „defroyee-
ren" (hetwelk totaal onbestaanbaar is), „visum", „apostil",
„renvooi", enz. hebben in de militaire correspondentie burger
recht verkregen, evenzeer als de foutief geschreven woorden
„financieel", „praktijk", enz., welke schrijfwijze echter aan onna
denkendheid moet worden toegeschreven.
Maar waarvoor is dit alles noodig? Waarom kunnen wij ons
niet zooveel mogelijk bedienen van echt Hollandsche woorden?
Waarom moeten wij steeds in dezelfde sleur van onze voorva
deren blijven doorgaan? Waarom mogen wij toch vooral niet
afwijken van formules en spreekwijzen, die tegenwoordig in onze
taal zeer zeker niet meer thuis behooren?
Maar ook zou ik willen vragenWaarom is het noodig, dat zoo
nauwkeurig gelet moet worden op de keuze der woorden naarmate
de positie van den afzender en die van den geadresseerde? Zoo
moet b. v. steeds goed worden overdacht, of men, verwijzende
naar een ontvangen schrijven, moet zeggen: „met referte naar",
of „in antwoord op". Het laatste wordt beleefder geacht dan
het eerste. Schrijft men evenwel aan een persoon, hooger in
rang, dan moet het woordje „beleefd" er bij komen. Tegenover