DE FORMATIE ONZER VELDÏNFANTERIE.
(Naar aanleiding van: Een en ander over de Formatie
der Infanterie van het N. I. Legerdoor
Troepenofficier. 1900 blz. 89 en volg.)
Zooals een ieder niet-leek in militaire zaken bekend is, bezit
ons leger geene behoorlijke organisatie. Eene organisatie toch
moet berusten op de taak, die het leger in oorlogstijd op de
schouders wordt gelegd. En nu vervult ons leger zelfs eene twee
ledige taak nl. hare taak tegen den Europeeschen vijand, en
de taak, die zij dagelijks vervult, nl, tegen de bewoners van
het overheerschte eilandenrijk. Indien men nu van organisatie
mag spreken bij ons Indisch leger, dan berust zij in hoofdzaak
op deze laatste taak. Immers al naar gelang de behoefte in bin-
nenlandsche oorlogen bleek, werd bergartillerie in 't leven ge
roepen (Javaoorlog), cavalerie verminderd (1830), uitgebreid,
(1873), wederom verminderd (1882), terwijl het bij alle groote
expeditiën noodig geweest is de infanterie tijdelijk uit te breiden.
Het gesol met de recruten- en reservebataljons alsmede de
„reorganisatie" lees „vermindering" van de garnizoensinfanterie
is van den jongsten tijd.
Dat de organisatie van een koloniaal leger berusten moet uit
sluitend op hare taak tegen den inlandscheu vijand xoas geheel
het denkbeeld van den Engelschen generaal Wolseley. 12 April
1878 uitte hij immers naar aanleiding van de lezing Clive in
„the Royal United service Institution" de volgende woorden,
welke hij met het oog op den Zuid-Afrikaanschen krijg wellicht
heden niet meer zou willen onderschrijven: „Het is bekend, dat
er bijna geen jaar voorbij gaat waarin wij niet hier of daar een
kleinen oorlog te voeren hebben, nu eens in Abessinië dan weer
in Ashanti of elders. Wij moeten vechten tegen de Jowaki's in
het Noorden van Indië of tegen de Burmaneezen en Chineezen