707
Immers het bewezen zijn der daadzaken behoeft niet altijd samen te
gaan met een schuldig van bekl. daaraan; bijv. bij noodweer, ontoere
kenbaarheid, dwaling... enz.
Dat het O. M. niet „niet ontvankelijk" verklaard kan worden, wordt
in Indië den schrijvers niet to°gegeven. Ik zoude h»n daarvoor kunnen
verwijzen naar de op pg. 121 van den 2°* jaargang van „het Mil. Recht
in N. I." door mij opgenomen S. D. Maar in de militaire wet vindt zij
geen steun. Ook zijn wij het volkomen met de schrijvers eens, dat de
geabsolveerde van de instantie geen appèl heeft. Edoch zoo niet ons
H. M. G. H. (zie als boven le jaarg. pg. 147 S. D. dd° 15 Dec. 1899). Het
hoofdstuk over „de bewijsleer" het 8e schijnt ons, hoe meesterlijk
ook ingekleed, voor het door de schrijvers beoogde doel, eene beknopte
practische handleiding te geven, veel te ingewikkeld, te wetenschappelijk
toe, en dientengevolge veel te uitvoerig: m»t eene behandeling van de
verschillende bewijsmiddelen hadde o.i. kunnen volstaan zijn, zonder de
daaraan voorafgaande juridische uiteenzetting der verschillende bewijs-
theorieën.
De drie volgende hoofdstukken over „het proces bij vermeende onbe
voegdheid des militairen Rechters" (9), „het proces tegen voortvluchtige^
(10) en „rechtspleging in oorlogstijd" (11) kunnen wij stilzwijgend voorbij
gaan, daar zij niets meer zeggen dan reeds ook van elders bekend was;
alleen wijs ik er op, nat wij ook in dit werk vergeefs zullen zoeken naar
een antwoord op de vraag wat was te verstaan onder de straf van „con
finement" in art. 190 R. Lm. en wat moeten wij thans daaronder verstaan?
Althans wat ons hieromtrent op pg. 280 wordt medegedeeld, heeft ons
niet kunnen bevredigen, daar hier toch zeer zeker eene militaire straf
bedoeld zal zijn en nu bezwaarlijk deze militaire straf van confinement
door de wet van 1854 Stbl, No. 102 vervangen kon worden door de civiele
straf van „correetioneele gevangenis."
Het werk besluit met het belangrijk hoofdstuk over „de reclame." Maar
juist hier hadden wij eene grondiger behandeling van deze stof verwacht.
Wij hadden gemeend een duidelijke voorstelling van het wezen der reclame
te zullen krijgen; eene uiteenzetting van het doel, de strekking van het
recht zelf en eene verklaring van zijne beteekenis, om hieruit te con-
cludeeren tot wat het reclamerecht dus eigenlijk zijn moest en wat het
oneigenlijk is. Al heb ik bij de lezing hiervan met genoegen ontwaard,
dat wij hier in Indië in de uitoefening van dit recht op sommige punten
het vaderland vóór zijn; in andere opzichten staan wij daarbij toch ook
nog ver ten achter. Maar hoe het ook zij—noch daar, noch hier deugt
de regeling, omdat nog altijd de klager beschouwd wordt een beklaag
de te zijn. Eene grondige uiteenzetting en critiek van het recht van