97
Eedactie zich niet tegen de gunstige recensie van S. wenscht te keeren.
De vraag rijst echter of h»t S. wel om het werkje van den heer Boon
te doen was en of hij de bespreking daarvan niet uitsluitend bezigde
om een stokpaardje te berijden.
Het daagt langzamerhand in het Oosten, meer in het hijzonder in onze Indien,
in de hersenen en de harten van onze daar werkzaam zijnde kameraden en
wapenbroeders.
Wie onzer, wiens oordeelsscherpte niet verzwakt is en wiens oordeelvrij
heid niet gekneveld is door kortzichtige partijdigheid en eene hékrompene
opvatting van solidariteit en korpsgeest, heeft niet in zijn binnenste sympathie
gevoeld voor het denkbeeld, dat ons officierskorps met dat uit het moeder
land, die beiden uit denzelfden Nederlandschen stam gesproten zijn, zou
kunnen worden samengesmolten?
Wie onzer is in zijn hart niet zeker, dat eene zoodanige eenheid in de
bevelvoering van de beide legers onberekenbare voordeelen geven moet, die
ruimschoots tegen de breed uitgemeten, maar op geen redelijken grond berus
tende nadeelen zouden opwegen en ten slotte aan de weerbaarheid In in
Indië In in Nederland uitnemend ten goede zou komen?
Wie onzer is door de argumenten, welke tegen zoodanige fusie zijn aan
gevoerd, overtuigd? Immers niemand! Zij, die hun verstand gebruikten,
wisten wel beter.
Bekrompenheid en vooroordeel, vrees benadeeld te worden of de mindere
te zullen zijn, kortom kleine belangen zwaaiden in het kamp van den
tegenstander den scepter en deden de groote zaak, in dienst waarvan wij
allen moeten staan, namelijk het welzijn van Nederland, op den achtergrond
geraken. Toch
Tegen deze woorden, waarmede S. zijn beoordeeling aanvangt, en waar
van het ons spijt ze in de Militaire Spectator aan te treffen, wenschen
wij met een enkel woord protest aan te teekenen. Wij zullen ze daartoe
niet in beschouwing nemen evenmin als het verdere gedeelte zijner be
spreking, waarin nog tal van beschuldigingen voorkomen, die op de meest
apodictische wijze zijn neergeschreven. De lezers van Mil. Spectator en Ind.
Mil. Tijdschrift zullen ieder voor zich zelf—als zij de hand in eigen boezem ste
ken- een juiste beoordeeling over de beschouwingen van S. kunnen leveren.
Ons protest dient slechts om er met nadruk op te wijzen hoe S. zich
niet ontziet in een veel gelezen militair tijdschrift beschuldigingen, als
in zijne boven aangehaalde woorden gelezen moeten worden, te sl nge-
ren naar het hoofd van mannen, wier namen prijken als onderteekenaars
van het .door de Staatscommissie in zake „Samensmelting van de officiers
korpsen van het leger in Nederland en in de koloniën en bezittingen
des Eijks in andere werelddeelen," aan de Ministers van Oorlog en van
Dl. I, 1902. 7