110 opgaven, ook geene globale, verstrekken, waarvoor zij niet kan instaan. Wat de verlangde opgaaf van de „offers aan geld" betreft, veroorlooft de ondergeteekende zich te verwijzen naar hetgeen naar aanleiding van oen verzoek van dezelfde strekking is gezegd onder 4 op bladz. 11 der Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer over de Indische begrooting voor 1899 (gedrukte stukken 1898 1899, 4, no. 39). De troepenmacht in Atjeh heeft ongetwijfeld een zware taak te ver vullen, maar de juistheid van berichten uff Indië, waarin gezegd wordt dat van de troepen te veel wordt gevergd en dat de troepen onvoldoende zijn om de goedgezinde bevolking tegen den vijand te beseher.nen, meent de ondergeteekende te mogen betwijfelen. Het eerste zou zich moeten afspie gelen in de opgaven van het aantal militairen die in de ziekeninrichtingen in Atjeh worden opgenomen en dit is niet het gevalhet andere schijnt weersproken te kunnen worden op grond dat generaal van He utsz blijkens een rapport van 29 December 1900 latere uitingen zijn hier niet bekend, miar achteruitgegaan is de toestand evenmin zich in staat acht om „alles volkomen te blijven beheerselien zonder uitbreiding van de tegen woordige troepenmacht." Uitgaven in Indië. Vilde Afdeeling. Terecht werd de opmerking gemaakt, dat er geen sprake is van het houwen van „vestingen" voor de verdediging van Java, maar van het aanleggen van „eenvoudige werken". Men heeft niet anders op het oog dan de oprichting van open batterijen te Soerabaija en kleine gesloten werken tusschen Tandjong Priok en Batavia. Ook is de bewering dat telken jare meer gevraagd wordt voor de bat terijen te Soerabaija, minder juist. Immers werd bij de Indische begroo ting voor 1900 (zie de Memorie van Antwoord, Tweede Kamer, blaHz. 45) toen het eerst gelden voor deze werken werden aangevraagd daar voor noodig geacht: a. voor de bestrijking van het Wester-vaar water, een totale uitgave van f 105.000, waaronder f 39.000 aan uit de geniemagazijnen te betrekken bouwmaterialen b. voor de bestrijking van het Ooster-vaarwater een totale uitgave van 450.000, waaronder 81.000 aan bouwmaterialen als boven. Het sub a geraamde werk is voltooid en heeft niet meer gekost dan hierboven werd geraamd, en voor de batterijen sub b bedoeld werd het bedrag van f 450.000 gehandhaafd bij de behandeling van de Indische begrooting voor 1901 (zie de Memorie van Toelichting, bladz. 20).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 126