116 officier. Terzelfder plaatse werd reeds medegedeeld, dat maatregelen werden genomen om herhaling van de aan het licht gekomen misbruiken te voorkomen. Hierop hebben ouder anderen betrekking de algemeene orders voor het leger van 10 Januari 1900, n°, 7, en van 12 Juli d. a. v., n°. 59. De ondergeteekende heeft geen reden om te betwijfelen, of daarmede het verlangde resultaat wel verkregen is; van het tegendeel is hem niet gebleken. Intusschen is de over deze aangelegenheid met de Indische regeering geopende gedachtenwisseling nog niet afgeloopen. Dat van particuliere zijde gelden ingezameld zijn voor de uitzending van een apparaat voor Röntgenstralen ten behoeve van den geneeskundigen dienst in Atjeh, is den ondergeteekende niet bekend. Op het daartoe door het legerbestuur gedaan verzoek zijn door het Departement van Koloniën in Januari 1900 twee complete inrichtingen voor experimenten met Rönt- genbuizen naar Batavia gezonden. Onderaf deelingen 117 en 121. Toen op de begrooting voor 1882 de Atjeh-uitgaven, zooveel mogelijk, over de verschillende onderafdeelingen der begrooting verdeeld werden, bleven er eenige over, waarvoor in die onderafdeelingen geen plaats was te vinden. Dit gaf aanleiding tot het vormen van de nieuwe onderafdeeling thans 117, wegens „buitengewone uitgaven tea behteve van de in Atjah gelegerde troepen", die derhalve dient behouden te blijven 1). Ook de onderafdeeling 121 „voor tijdelijke uitbreiding van de leger- formatie" moet behouden blijven, omdat het inderdaad niet mogelijk is van te voren te bepalen hoe het overcompleet bij het leger in het volgende jaar over de verschillende wapens en diensten verdeeld zal zijn. Juist de omstandigheid, dat de legerformatie nog niet lang geledm werd in gekrompen, was oorzaak, dat plotseling het overcompleet boven de normale formatie (met de cijfers der inkrimping) steeg. Op 1 Juli jl. waren, blijkens de juist ontvangen sterktestaten van dien datum, nog 44 Europeanen en Afrikanen, 635 Amboineezen en 2573 inlan ders overcompleet, wat over een geheel jaar berekend, een hoogere uit gave van f 900 000 zou vorderen. Nu het, ook met het oog op de gebeurtenissen in Djambi, niet raad zaam is dat overcompleet anders dan zeer langzaam te doen insmelten, zou de ondergeteekende geen vrijheid kunnen vinden om den hierbe loei den post te verminderen. Onderafdeeling 121a. Blijkens de Memorie van Toelichting (bladz. 25) bestaat vooralsnog alleen het voornemen om „bij wijze van proef" de op- 1) Zie toelichtenden staat van die begrooting, Ilde Hoofstuh, Vilde afd. onderafd. .107, noot 64 en 65.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 132