OVER SCHIETOPLEIDINGL
Vervolg van biz. 86).
IV.
Moet de schutter wat den aanslag betreft een automaat wor
den, voor het corrigeeren van den aanslag d. w. z. het rich
ten—is dit evenzeer noodig. Om te kunnen richten echter
moet hij het doel duidelijk zien, of, indien dat niet mogelijk is, het
mikpunt of de richtlijn, die hem aangegeven worden. Het aan
geven van dat punt of die lijn is de zaak van den vuurleider,
voor dezen is het dus noodig, dat hij het doel zelf ziet.
G-aat men echter na welke doelen zich meestal aan ons voor
doen, weet men hoe de aanvaller zich al spoedig moeilijk zicht
baar tracht te maken, door de kleur der uniform in overeenstem
ming te brengen met de kleur der omgeving, door van elke
dekking gebruik te maken, zich in te graven, over den grond
te kruipen e. d. meer, om toch maar een klein en weinig zicht
baar doel te bieden zoodat zeer lage, lange doelen ontstaan,
dan is het duidelijk, dat voor weinig geoefende oogen het op
sporen daarvan zeer moeilijk en inspannend is.
Bovendien moet de vuurleider die doelen voortdurend in het
oog houden, want hij moet ze den troep telkens weer aanwij
zen. Duidelijk is het dat veelal slechts het gewapend oog daar
toe in staat zal zijn en dat de vuurleider daarvoor dan moeilijk
de aangewezen persoon kan wezen.
Daarom verdient het aanbeveling den vuurleider personen toe
te voegen met een scherp gezichtsvermogen en een goeden ter-
reinblik, wier taak het is de doelen op te sporen, in het oog
te houden, vast te leggen in het terrein in verband met duidelijk
zichtbare punten en den vuurleider daarvan mededeeling te doen.
Het oogenblik komt echter, waarop de vuurleiding gaat ont
breken of althans zeer onvolkomen wordt en dat de man op zich
zelf aangewezen is en dus zelf zijn doelen moet zoeken.