155 afmattend werkt, getuige de vele en langdurige binnenlandsche verloven wegens ziekte, die aan die leeraren moeten worden verleend. Dat veel oud-leerlingen van de Hoogere Krijgsschool zich voor het geven van onderwijs aan een militaire inrichting beschik baar zouden stellen, vind ik minstens zeer betwistbaar. Velen staan bij hunne terugkomst van de Krijgsschool zoo hoog in de ranglijst, dat het niet de moeite waard is hen tot zulk eene betrekking te roepen. Het zal toch niet de bedoeling van schrij ver zijn kapiteins-leeraren te creëeren dat zou wat al te kostbaar worden. Daarenboven brengt het belang van ieder Krijgsschool officier, die voor eene plaatsing bij den Generalen Staf in aan merking komt, mede, dat hij, eenmaal de derde ster verkregen hebbende, zoo spoedig mogelijk bij den troep zijne geschiktheid voor den hoogeren rang bewijst. Niet velen zullen zich aan .het onderwijs gaan wijden, waar dit voor de toekomst al heel weinig voordeel oplevert. De aanvulling van het onderwijzend personeel bij de hier besproken inrichting zou ook nu nog groote moeielijkheid opleveren. Over de financiëele gevolgen van het oprichten eener militaire opleidingsschool hier te lande wil ik niets zeggen, want was een dergelijke inrichting hier werkelijk noodig, dan acht ik het vonnis: „te kostbaar" van weinig waarde. Als eindconclusie stel ik, dat de heer Bense in zijn jongste, mij bekende, pennevrucht naar mijne meening er alles behalve .in geslaagd is het bewijs te leveren, dat een opleidingsschool voor officieren van alle wapens in deze koloniën noodig of ook maar rgewenscht is. Semarang 11 December 1901. E. A. A. van Heekeeen, Kapitein der Infanterie.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 185