GERICHT SCHIETEN. Naar aanleiding van het artikel van den kapitein van den Ge- neralen Staf J. C. van den Belt, voorkomende in de eerste afle vering van dezen jaargang, wil ik al dadelijk voordat zelfs het vervolg ervan is verschenen een stem tegen het gevoelen van den schrijver doen hooren, omdat ik uit gesprekken vernam, dat het gezag van den schrijver indruk had gemaakt op enkele infanterie commandanten. Het is dus noodig reeds nu tegenge stelde denkbeelden te verkondigen, opdat de schietoefeningen, die eerstdaags aanvangen, met kracht en energie geleid worden in de juiste richting van het zuiverheidsschot. De principieele fout, die in de redeneering van den kapitein bovengenoemd schuilt, is, dat zij geheel berust op het staande vuren uit de vrije handwant hoewel deze houding in het geheel niet genoemd is, voelt men toch, dat bij opgelegd vuur geen sprake kan zijn van een normaal-aanslag door het verschil in hoogte en aard der dekking, terwijl verder bij het knielend in nog meer der mate bij het liggend vuur de normaal-aanslag zóó moeilijk verkregen wordt, dat de oefeningstijd daarvoor te groot zou blij ken te zijn. Daar nu in de toekomst ons leger naar alle waarschijnlijkheid een strijd zal hebben te voeren, waarbij bezetten en verdedigen van vluchtige versterkingen of van natuurlijke dekkingen den hoofdschotel zal vormen, acht ik de reeds nu bij de aanslag oefeningen verkregen vaardigheid van het in de richting brengen der geweren voldoende, om, in de enkele gevallen, dat staande uit de vrije hand zal moeten worden gevuurd, voldoende trefze kerheid te verkrijgen. Het streven moet zijn alle infanterie-oefeningen in die richting te sturen, welke onze troepen voor de aanstaande taak geschikt moet maken en het is treurig, dat, terwijl toch vele militaire Dl. I, 1002. 15

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 215