201
zijn, dat getal aan vrouwenziekten lijdenden er geenszins op
vermindert.
Het zal een ieder duidelijk zijn, dat het Gouvernement, wil
het met eenigen kans van slagen de ontucht door regeling daar
van tegengaan, in het bezit moet zijn van zeer deugdelijke-
controle-middelen d. w. z. van een goed georganiseerde politie
macht, en een voldoend aantal geneeskundigen voor het medisch
toezicht. Scheidt men alle andere beweegredenen van religieu-
sen of moreelen aard van de quaestie af, dan blij ven alleen deze
twee zaken ter beoordeeling over.
Nu is het opmerkelijk, dat zelfs in het zoo in alle opzichten
geciviliseerde Westen, nergens een politie-macht gevonden wordt,
die in allen deele in staat blijkt, de controle op de bordeelen
en publieke vrouwen volledig te kunnen handhaven. Het reeds
aangehaalde werk van Louis Fiaux bevat een reeks van mede-
deelingen uit officieele bronnen geput, waaruit men kan zien,
dat in alle landen het politioneel toezicht op de reglementeering
te wenschen overlaat, en dit voornamelijk, wat betreft de quaestie
van omkoopbaarheid. Zelfs in Engeland, waar meer dan elders
gedaan werd om op de controle der prostitutie streng toe te
kunnen zien, kon men steeds hooren gewagen van frauduleus©
en ongeoorloofde handelingen, en dit niet alleen van de lagere
agenten, maar eveneens van de hooger geplaatste ambtenaren.
Beschuldigingen als: heulen met de bordeelhouders, betaling
verlangen van de prostituees, ten einde hen aan de keuring
te onttrekken, zelfs jaarlijksche inkomens opvorderen (waar
onder een van 500 pond!) van „voorname" bordeelen in het
East-End te Londen, werden der politie daar ten laste gelegd. Naar
aanleiding hiervan werd een onderzoek ingesteld en in een enquête
commissie, samengesteld uit parlementsleden, aartsbisschoppen,
en o.a. ook de ten onzent bekende kardinaal Manning, werd als
conclusie aangenomen, dat „na nauwgezet onderzoek gebleken is,
dat de uitgebrachte beschuldigingen werkelijk waarheid bevatten."
Indien dergelijke dingen in Europa geschieden en daar volstrekt
niet als groote zeldzaamheden te vermelden zijn, wat moeten we
dan denken van onze dienaars der gerechtigheid? Wij willen
geen schout of inlandsch politieoppasser betichten, maar toch zal
wel ieder het met ons eens zijn, dat ook zij niet meer dan gewone
Dl. I, 1902. 16.