DOELMATIGE KLEEDING.
Algemeene Eischen aan Kleeding te stellen.
Gedurende den geheelen levensduur blijft het menschelijk
lichaam een nagenoeg constante temperatuur behoudenook dan,
wanneer het wordt blootgesteld hetzij aan hoogere, hetzij aan
lagere, dan wel aan zeer snel en sterk afwisselende temperaturen,
moet het lichaam zijne dierlijke warmte onveranderd kunnen
bewaren. De mensch vermag dit doel binnen vrij ruime grenzen
te bereiken en dat wel in de eerste plaats met behulp van zekere
in zijne huid eindigende zenuwen, wier prikkeling, door warmte
of door koude, de fijne netten der bloedvaten in de huid wijder
of nauwer doet worden. Bij den prikkel door warmte worden
de fijne bloedvaten wijder en dus sterker gevuld, ontstaat eene
overvloedige afscheiding van zweet en wordt bij de verdamping
van dat zweet veel warmte aan het lichaam onttrokken. Bij
den prikkel door koude daarentegen trekken de fijnere bloedvaten
der huid zich samen, zoodat er minder bloed en dus ook minder
warmte uit de overige deelen naar de oppervlakte van het lichaam
stroomt, en deze oppervlakte dientengevolge een zekeren tijd
koud kan blijven, zonder dat het lichaam inwendig afkoelt.
De huid van den mensch is voorts een hulporgaan voor de
longen en de nieren, zij verwijdert koolzuur en water uit het
bloed het laatste in vloeibaren of in dampvormigen toestand.
De zweetklieren dek huid scheiden niet alleen water af, maar
ook zouten.
De huid heeft dus verrichtingen te vervullen, die voor het
behoud van de gezondheid en het leven zeer gewichtig zijnzij
moet daarom zooveel mogelijk gespaard en in goeden staat ge
houden worden.
Het is dus van het hoogste belang, dat de kleeding, die in
zeker opzicht een supplementaire warmteregulateur is, niet