238
tricot-wol 71%v'h oorspronkelijke luchtgehalte bedraagt
tricot-katoen 70%
terwijl bij de effen geweven katoenen stof, reeds lang, voor
dat die vochtigheidsgraad bereikt was, alle lucht volkomen uit
het weefsel was verdrongen.
Blijft bij de vier eerstgenoemde kleedingstoffen elk deel dei-
stof toegankelijk voor de haar omringende, waterdamp afvoe
rende, lucht, de poriën der glad geweven stoffen zijn daarente
gen geheel gesloten na bevochtiging. De buitenlucht kan dan
niet tot de huid doordringen, alvorens eene zekere hoeveelheid,
van dat water is verdampt.
Daarbij komt, dat de doornatte stof zeer dicht aansluit op de
huid, m. a. w. dat de vroeger tusschen de stof en de huid aan
wezige luchtlaag verdwenen is. Mocht er wel een laag lucht
tusschen de natte stof en de huid aanwezig zijn, dan is deze
lucht toch met waterdamp verzadigd, zoodat van den waterdamp,,
dien de huid uitscheidt, niets opgenomen kan -worden.
Droge stoffen kleven in 't geheel niet aan het lichaam, bij
de natte hangt het aankleven in hooge mate af van de weef-
wijze. Gladgeweven stoffen (linnen, katoen) leggen zich vast
aan het lichaam, tricotstoffen veel minder en 't minst van alle
woltricot en wolflanel. Rubner trachtte den graad van aankle
ven in getallen uit te drukken. Hij verving daartoe bij een ba
lans de eene schaal door een glasplaat, bracht daaronder op de-
tafel de nat gemaakte stoffen aan en drukte de glasplaat daarop.
Vervolgens legde hij zoolang gewichten op de vrije schaal, tot
dat de glasplaat van de vochtige stof gescheiden werd en vond,,
bij bevochtiging der stoffen tot kleinste watercapaciteit, wat dan.
overeenkomt met den graad van natheid bij regen, of sterke
zweetafscheiding, dat noodig was:
voor woltricot 1,2.gram.
wolflanel 1,6.
katoentricot 4.3
shirting 12.5
dun linnen 80.
geappreteerde shirting 213.gram, alles berekend voor de
zelfde oppervlakte.
De grootste adhesie vertoonen alzoo de effen geweven stoffen-