s
17
nig geval zou het doel slechts schijnbaar ingesloten zijn geweest.
Is nu de grens G genomen en bedraagt de 50 °/0 fout
op den artilleristischen afstand r Ssodan geeft de waar-
G
schijnlijkheidsfactor die bij behoort, de kans aan, dat men
bij de meting van dien afstand geen grootere fout zal hebben
begaan, dan de helft der grens, m.a.w. dat het doel wer-
kelijk ingesloten zal zijn. In het behandelde geval is 0,9621
en dus de waarschijnlijkheid, dat het doel tusschen de gemid
delde trefpunten van k en g gelegen zal zijn gelijk aan 0,4836.
Hoe kleiner de grens is, des te kleiner is ook de waarschijn
lijke fout op den artilleristischen afstand en des te grooter bij
gevolg de nauwkeurigheid, waarmede deze bepaald is. Hiertegen
over staat, dat men bij kleine grenzen in 't algemeen meer kans
heeft, dat het doel niet tusschen de gemiddelde trefpunten van
k en g gelegen zal zijn en dus slechts schijnbaar is ingesloten.
Zoowel kleine als groote grenzen hebben dus hunne voordeelige
en nadeelige zijde, en dat is dan ook de reden, waarom sommigen
aan de eerste, anderen weer aan de laatste de voorkeur geven.
Zal men omtrent dit punt ooit tot eenstemmigheid geraken, dan
is het in de eerste plaats noodzakelijk, dat men de beide factoren,
waardoor de practische bruikbaarheid bepaald wordt, nauwkeurig
heeft leeren kennen. Blijkens het voorgaande mag die bruik
baarheid evenredig gesteld worden met de kans van insluiting
van het doel en omgekeerd evenredig met de grootte der waar
schijnlijke fout; alzoo evenredig met het quotiënt dezer groot
heden.
In de volgende tabel nu hebben wij voor verschillende grenzen
tot en met 4 opklimmende met SB0 de waarschijnlijke
fouten r, uitgedrukt in SB0, de kansen van insluiting Wen het
quotiënt van W en r opgegeven.
Dl. I, 1902.
2