320
welk een treurig figuur Indië maakt. Toch viel in het moeder
land slechts 3.35 °/0 van de presente legersterkte aan vrouwen
ziekten te constateeren. Indien men het nu in Nederland noodig
oordeelt, dat de sluier der geheimhouding opgeheven wordt, hoe
veel te meer dan in Indië, waar het percentage geen 3.35, maar
onder de Europeanen ruim 44 bedraagtMaar er is meer. Behalve
dat bovengenoemde vier opgaven geen voldoende gegevens bevat
ten en daarom onbruikbaar zijn, geven zij juist die cijfers, welke
den oppervlakkigen beschouwer maar al te licht op een dwaal
spoor brengen. Terecht klaagde hierover de Heer de Visser bij
de behandeling der Indische begrooting 1900. In het Kol. Ver
slag toch stond vermeld, dat 19 °/0 van het geheel aantal behan
delde ziektegevallen uit venerische ziekten voortkwam, terwijl
volgens genoemd kamerlid minstens het 1/3 deel van het leger
aan venerische ziekten leed. Waarom hier alleen dat cijfer „19"
in het Koloniaal Verslag te noemen? Het zegt letterlijk niets.
Omdat er helaas nog wel meer kwalen en krankheden zijn, niet
te vergeten de malaria en beri- beri, die nog grootere percenten
aangeven, springt het gevaar, aan de syphilis en venerische ziek
ten verbonden, volstrekt niet in het oog. In 1895 b.v. was het
totaal aantal behandelden 64330, het totaal aantal verpleegden
met vrouwenziekten 11395, zoodat het percentage aan syphilis
en veneri in verband met het geheel aantal ziektegevallen, nog
geen 18 °/0 bedroeg. Toch was het aantal aan vrouwenziekten
behandelden in datzelfde jaar: Europeanen 45.3 °/0 en inlanders
16.9 °/0. Deze laatste cijfers, en niet die 18 °/0 moeten worden
genoemd. De Heer de Visser mocht dus met recht verzoeken
voortaan van dergelijke gegevens verschoond te blijven, daar ze
alleen geschikt zijn als nevel voor den werkelijken toestand.
Wij vragen ons ook af, waarom het aantal behandelden aan
vrouwenziekten niet in percentische verhouding tot de gemid
delde aamoezige legersterkte wordt vermeld, terwijl dit wel geschiedt
met het aantal overledenen en afgekeurden (sub. c.) Is dit, omdat
het eerste percentage zeer groot, terwijl het tweede natuurlijk
zeer klein is? Moet het een met het ander niet als bewijs
strekken, dat onze verdenking, bij het begin van dit opstel uit
gesproken, niet ongegrond is, en de Regeering het gevaar niet
wil of durft zien? Inderdaad, hoe aandachtiger men de gegevens,