333 „ze met een luttele van mate wilskracht en denkvermogen er door heen konden glippen? „Ik houd er volstrekt niet van te pralen met militaire eer Ik „wil het niet ontkennenwie het aan karakter ontbreekt, wringen „zich— vooral in 't militaire in duizend bochten, ze zijn te „kneden als was. Voor wien de wil van een chef het éénige „richtsnoer is, liggen er veel voetangels en klemmen, voor hem „is het dagelijksch militaire leven een „steil en doornig" pad, „dat ze niet ten einde konden loopen, zonder er hun persoonlijk heid bij te hebben ingeboet. In 't militaire uit een onvaste „wil zich herhaaldelijk in den vorm van laffe gedweeheid, slaafsch- „heid en een op zijde zetten van persoonlijk willen, om slechts „te vragen, wat „de chef" er van zeggen zal, in een zich gewonnen „geven aan de sleur. Maar. sedert wanneer hecht erken- „ning van eigen fouten een nimbus om het hoofd van den ander? „Een vrije wil. maar, opdat onze wenschen en wilsuitin gen met elkander in overeenstemming zijn, is het noodig het goede „te willen en, wat het kunnen aangaatdat is hier gemakkelijk, „ginds bezwaarlijk, doch speciaal voor een soldaat geldt het, dat „recht en voordeel, plicht en gemakzucht, karakter en pro- „motie, soms niet te combineeren begrippen zijn. „Dat is dus heel iets anders dan wat de heer D. N. zoo schamper „zegt: „het beste in den mensch wordt dus uitgeschud om gezet „te woiden onder de tucht, de blinde gehoorzaamheid". „Want de krijgstucht, die de hoogst mogelijke orde is, laat als „zoodanig onze individualiteit onaangetast. Het tegendeel wordt „slechts beweerd door menschen, die, als D. N., niet verder dan de „oppervlakte zagen. De wet maakt geen slaven van ons. Die „erkenning moet ons de kracht tot willen geven. De wet regelt „verhoudingen. „We leven in een tijd, waarin bijna elkeen zich wel- bewust „is van zijn rechten, doch waarin velen hun plichten vergeten ,,'t schijnt dus ondienstig te veel op rechten te wijzen, maar „toch. in sommige aangelegenheden zou ik nadrukkelijk wil- „len zeggen, dat een plicht waar het verhoudingen raakt, waar „het volgzaamheid betreft ook grenzen stelt. Yan het goede „te veel, is hoogst nadeelig." Zij, die redeneeren als D. N., hebben m.i. dus niet geheel ongelijk.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 365