341 breekt het geenszins, maar slechts weinigen kunnen geheel aan zich zeiven worden overgelaten, als het geldt een eenigszins in gewikkeld of veraf gelegen oogmerk na te streven. Zij zijn, wat men noemt, onbeholpen, als ieder, die niets mag doen zonder een nooit rustend toezicht, dat hem angstvallig vervolgt ik schreef bijna: hoeveel treden van den hiërarchieken ladder hij ook onder zich heeft. Aan de opleiding dus de schuld want zijn zij eenmaal in omstandigheden gebracht, waarin be paalde drang hen opdrijft ik mag gelukkig zeggentot eigen groote voldoening—uit den toestand van geestelijke hulpeloosheid, waarin het leiband-stelsel hen tot hiertoe gehouden heeft, dan ontwaken bij de meest intelligenten al spoedig van zelf de slui merende eigenschappen, waarop ik hierboven de aandacht ves tigde. Het officiers-korps der marechaussée geeft daarvan de schitterendste blijken. Nooit is dat gemis aan zelfstandig kunnen scherper aan het licht gekomen dan onder het tegenwoordig Atjeh-beleid, dat daaraan dan ook zijn schoonsten lof ontleent. Er was vroeger zoo geen vraag naar initiatief, voortvarendheid, zelfstandigheid, onafhankelijkheidszin. Volgzaamheid, aanleg om gegeven beve len met stiptheid (waarover ik hier niet den staf wil breken), ja in sommige tijden de kunst om alle vijandelijke aanraking met zorg te vermijden, dat waren de moreele eigenschappen „de rigueur"Aan de opleiding de schuld, schreef ik zoo even; ja, welke fijnere vruchten durft men hopen van een oefeningsstelsel om mij thans hiertoe te bepalen waarin men bijv. bij de onbeduidendste kazerne-exercitiën nog steeds zich alle officieren der compagnie gelijktijdig ziet vervelen: ergerlijke krachtsverspilling, voorwending van blakenden ijver, die verre is, dus aankweeking van oogendienarij en uitdooving van alle onafhankelijkheidsgevoel. En wat nu de mindere militairen betreft, zij komen eenvoudig onbruikbaar in Atjeh aan, luidt kortweg de algemeene klacht. Hun geoefendheid heeft al het onbeholpene van compagnies- en bataljons-oefeningen op of nabij groote wegen. Het ontbreekt hun aan Ausdauer, aan geschiktheid om de moeielijkheden van slecht begaanbare terreinen te overwinnen, om van de voor- deelen, die zulke terreinen voor gedekte nadering o.a. opleveren,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 373