343 zwemmende, rijdende, al naar het voorkomt; zijn karakter, hem list tegenover den vijand ver doende verkiezen boven den open lijken aanval, zich weinig eigenende voor een optreden in ge- gelde orde op Europeesche wijze, en vooral afkeerig van een openlijk standhouden onder moeielijke omstandigheden, waardoor de Noordelijke volken van Europa zich onderscheiden zij zijn hem als aangeboren ten behoeve van den dienst bij dat korps en van de guerilla tegen een geregelde legermacht. Overweeg ik dat alles nogmaals, clan ontsnapt mij de ontboezeming; „de inlander deugt niet voor een Europeesch geregeld, log veldleger!" Zou men daarin willen verstikken al die uitnemende eigenschap pen, die zeker nog beter tot haar recht zullen komen in een ge louterd gehalte van inlanders, aan het leger geschonken en aan gevoerd door ons verknochte inlandsche officieren van aanzien?... Zoo is onze tegenwoordige inlandsche fuselier uit de bataljons, waarin men hem veracht om zijne onbruikbaarheid (ik spreek nu niet van den Ambonees), overgebracht naar de marechaussee, of hij onderscheidt zich als goed veldsoldaat. Men moet hem zien, onzen kranigen inlandschen marechaussee, prat op zijn positie, de hand op den klewang, als 't ware gemetamorphoseerd, en hem vergelijken met zijne landgenooten bij de bataljons, in wier onbeduidendheid hij nog kort te voren deelde. En ik kan verzekeren, hij is niet uitgezocht, waarvoor bij de sterktever houdingen hier trouwens geen mogelijkheid bestaat; alleen heeft in de laatste maanden geneeskundige keuring plaats, wijl zoo velen bij het korps al spoedig niet tegen de uitermate zware vermoeienissen bestand bleken. Ik meen, dat aldus de richting is aangewezen, die wij uit moeten. De inlanders behooren te worden afgescheiden en in gedeeld in afdeelingen, zoo ongeveer als het korps marechaussee; de naam zal moeten zijn „lichte infanterie" of „karabinieis". Deze infanterie moet uitsluitend worden aangewend tegen inlandsche vijanden, zoo noodig met toevoeging van een garnizoens-bataljon. Het Europeesche element in de veld-infanterie neemt dus niet meer deel aan expeditiën, naar mij toeschijnt een groot voor deel in veel opzichten, niet nader aan te duiden. De bedoelde karabiniers zijn bij een aanval van „Buiten" alléén te bezigen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 375