362
een speciaal dan een algemeen karakter heeft aangenomen en wij zouden
daaraan willen toevoegen, dat wij bevreesd zijn, dat dit speciale karakter
onder den nieuwen hoofdredacteur nog meer op den voorgrond zal treden.
Uit het voorwoord der redactie haar programma afleidende, zien wij,
dat zij het tijdschrift wenscht open te stellen voor de bespreking van
economische, politieke en sociale belangen der koloniën in Oost en West.
Bovendien zal zij gaarne opnemen stukken van algemeen wetenschappelijken
aard op het gebied van taal-, land-en volkenkunde en geschiedenis; na
drukkelijk wijst zij er op, dat zij artikelen, welke alleen voor deskundigen
van belang zijn, moet afwijzen. Voorts zal plaatsruimte worden verleend
aan onderwerpen op militair gebied of tot dat der Burgerlijke Openbare
Werken behoorende, mits niet van te technischen aard. Eindelijk zullen
korte verdichte verhalen, die in literarischen vorm het leven in onze
koloniën doen kennen, alsmede reisbeschrijvingen, die naast eene literarische
ook een wetenschappelijke waarde bezitten, zeer welkom zijn.
De samenstelling der redactie geeft duidelijk aan hierop wordt in het
voorwoord gewezen dat zij geen politieke kleur heeft.
De eerste aflevering begint met een artikel van het liberale kamerlid
Eock, waarin deze naar het voorkomt op goed geslaagde wijze vertrouwen
vraagt voor den nieuwen Minister van Koloniën. De heer Eock besluit
zijn artikel met te herhalen, hoe er voor den nieuwen Minister wel veel
moeilijkheden zijn weggelegd, maar met er tevens op te wijzen, hoe thans
alle politieke partijen bereid zijn den Minister te steunen, wanneer hij
werkzaam is in de richting die door hem als zijne richting is erkenden
onderschreven en de volle instemming van alle partijen geniet.
In een goed geschreven artikel bespreekt vervolgens de luitenant
kolonel J. L. Koster de uit het tijdschrift „Het werk der liefde" overge
nomen brochure „De drankkwestie in het Nederl.—Indisch leger, be
schouwd over het tijdvak 1816 1902", door J. J. B. Fanoij, kap. Infie.
Daar ook aan het Ind. Mil. Tijdschrift een exemplaar v/h geschrift van
den heer Fanoij werd toegezonden en wij het nog niet geheel met ons
zelf eens zijn of wij tot de bespreking van dat geschrift zullen overgaan,
willen wij ons over den inhoud van het artikel van overste Koster niet
verder uitlaten.
Onder het hoofd „Een nieuw werk over den Boroboedoer" vestigt Prof.
Kern de aandacht op het nieuwe werk van Pleijre: „Die Buddhalegende
in den Skulpturen des Tempels von Bórö-Budur". De vermelding waard
is zeker de meening van Prof Kern, dat Pleijte een fout beging door zijn
platen te ontleenen aan teekeningen van Wilsen in stede van de zooveel
nauwkeuriger photopraphieën van Kinsbergen en Cephas te bezigen.
In een vierde artikel komt Dr. Groneman opnieuw op tegen de voor-