NOG EENS DE GEMENGDE COMPAGNIE. Antwoord aan den Luitenant-Kolonel F. G. Kering.) Hooggeachte overste. Yergun mij een enkele korte opmerking naar aanleiding van uwe vluchtige beschouwingen over de denkbeelden, door mij in de laatste Decemberaflevering van dit tijdschrift geuit. Door mij was als basis aangenomen in mijn pleidooi, ten gunste van de gemengde compagnie, de stelling: „de inlandsche com pagnie bezit—zelfs voor den strijd tegen den inlandschen vijand- geen voldoende gevechtswaarde." Blijkens de strekking van Uw artikel, kunt U zich met die stelling wel vereenigen. Trouwens ik geloof, dat weinig officieren van ons leger de waarheid dier bewering zullen ontkennen. U schrijft echter die onvoldoende gevechtswaarde toe aan het onoordeelkundig gebruik, dat in ons—op Europeesehen leest ge schoeidleger van den inlandschen militair gemaakt wordt, terwijl ik die meen te mogen toeschrijven aan de minderwaardige mili taire eigenschappen van den inlandschen (voorn. Javaanschen) landaard. Mijne bewering ten deze wordt in hoofdzaak gesteund door het feit, dat, hoewel de Amboneesche militairen geheel op dezelfde wijze gebezigd worden als hunne Javaansche krijgsmak kers, zij in gevechtswaarde toch ver boven de laatsten uit blinken. Bovendien is het ter beoordeeling van eene legerorganisatie,. gebaseerd op de geheel- afscheiding der inlandsche korpsen m.i. voldoende een blik te slaan op onze Britsche naburen en de, in China opgedane, oorlogsondervinding met hunne inlandsche korp sen. Hoewel deze, gerecruteerd uit krijgshaftige stammen, aan gevoerd werden door officieren van hunnen landaard, kon men toch, zelfs tegen een minderwaardigen vijand als de Chineesche bleek te zijn op die korpsen niet vertrouwen, en hebben zij

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1902 | | pagina 476